GroenLinks


page1image23184704 page1image6807472 page1image6809344 page1image6811632 page1image6814336 page1image6814128 page1image6799568 page1image6813920 page1image6814960
Criminele inmenging bij amateursportverenigingen
page1image23506080
Aard, omvang en handelingsperspectief
Monique Bruinsma Vidar Stevens Rens Cremers Toine Spapens
Criminele inmenging bij amateursportverenigingen
Aard, omvang en handelingsperspectief
In opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Auteurs: Monique Bruinsma (Bureau Bruinsma) Vidar Stevens (Mulier Instituut) Rens Cremers (Mulier Instituut) Toine Spapens (Tilburg University)
© Bureau Bruinsma, Mulier Instituut, Tilburg University Utrecht/Tilburg, november 2020
Inhoudsopgave
Samenvatting 5
1. Inleiding 10
  • 1.1  Introductie van het onderzoeksthema 10
  • 1.2  Doelstelling van het onderzoek 12
  • 1.3  Kernbegrippen 12
  • 1.4  Onderzoeksvragen 13
  • 1.5  Opzet van het onderzoek 13
2. Eerder onderzoek en openbare bronnen 19
  • 2.1  Inleiding 19
  • 2.2  De mogelijke omvang en aard van de problematiek 19
  • 2.3  De achtergronden en motieven van criminele inmenging 21
  • 2.4  De kwetsbaarheid van de sportwereld 23
3. Aard en omvang nader onderzocht 26
  • 3.1  Inleiding 26
  • 3.2  Zicht op relevante casuïstiek 26
  • 3.3  Spreiding van de problematiek 32
  • 3.4  Multi-signaal verenigingen 37
  • 3.5  Risicoprofielen 39
  • 3.6  Duiding van het beeld 40
4. Hoe sportverenigingen problemen ervaren en aanpakken 42
  • 4.1  Inleiding 42
  • 4.2  Risicobesef 42
  • 4.3  Omgang met concrete lastige situaties 45
  • 4.4  De mogelijke preventieve waarde van de Code Goed Sportbestuur 48
5. De ondersteuning van sportverenigingen 51
  • 5.1  Inleiding 51
  • 5.2  Steun op het vlak van preventiebeleid en voorlichting 51
  • 5.3  Steun bij een hulpvraag (oftewel: goede opvolging) 55
  • 5.4  Steun door ingrijpen bij regelovertreding en strafbaar gedrag 57
6. Mogelijkheden voor versterking van weerbaarheid 61
  • 6.1  Inleiding 61
  • 6.2  Voorlichting die aansluit op de belevingswereld van verenigingen 61
  • 6.3  De samenwerking met goedwillende sportverenigingen 62
  • 6.4  De aanpak van kwaadwillende sportverenigingen 64
7. Conclusie en slotbeschouwing 66
  • 7.1  Inleiding 66
  • 7.2  Aard en omvang van de problematiek 66
  • 7.3  Zijn de amateursportverenigingen zich bewust van mogelijke criminele inmenging? 67
  • 7.4  Welke maatregelen nemen amateursportverenigingen? 67
  • 7.5  Versterking van weerbaarheid: barrières en mogelijkheden 68
  • 7.6  Welke verschillen zijn er tussen sporten? 70
Criminele inmenging in de amateursport 3
7.7 Tot slot 70
Summary 71
Geraadpleegde literatuur 75
Bijlagen 78
Bijlage 1: Vragenlijst Verenigingspanel 78 Bijlage 2: Vragenlijst Sportbonden 80 Bijlage 3: Scoremodel Verdiepende enquête 82 Bijlage 4: Vragenlijst Verdiepende enquête 83 Bijlage 5: Overzicht respondenten 87 Bijlage 6: Samenstelling begeleidingscommissie 89
4 Criminele inmenging in de amateursport
Samenvatting
Opdracht
Het voorliggende rapport is het resultaat van een onderzoek uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, op verzoek van de Tweede Kamer (TK vergaderjaar 2018-2019, kst- 30234-217). Het maakt onderdeel uit van het Brede Offensief Tegen Ondermijnende Criminaliteit.
Doelstelling en reikwijdte van het onderzoek
Ondermijnende (georganiseerde) misdaad en een veilige sportwereld passen op geen enkele manier bij elkaar. Toch zien we ook bij sportverenigingen situaties waarbij criminelen zich vermengen met mensen en werelden die niets met misdaad te maken hebben. Dit rapport brengt de aard en omvang van criminele inmenging bij amateursportverenigingen in beeld. Ook besteden we aandacht aan een handelingsperspectief om ongewenste situaties van criminele inmenging te voorkomen. Onder criminele inmenging wordt in dit rapport verstaan: situaties waarbij “personen die een link (lijken te) hebben met de georganiseerde misdaad en/of wittenboordencriminaliteit, zich een rol of taak hebben kunnen verwerven in een sportvereniging - als bestuurder, vrijwilliger zonder bestuurstaak, betaalde kracht, donateur en/of sponsor - en op die manier invloed kunnen uitoefenen op de normen, waarden, sfeer, beleid en ook de veiligheid van de club, en/of in een positie kunnen komen om crimineel verworven geld in te brengen (geld wit te wassen via de club) of de vereniging te misbruiken bij uitvoering van criminele activiteiten.”
Om de aard en omvang van criminele inmenging binnen de amateursportwereld te kunnen duiden, wordt antwoord gezocht op de volgende vijf onderzoeksvragen:
  1. Wat is de aard en omvang van criminele inmenging bij amateursportverenigingen in Nederland?
  2. Zijn amateursportverenigingen zich bewust van mogelijke criminele inmenging?
  3. Welke maatregelen nemen amateursportverenigingen om criminele inmenging te voorkomen?
  4. Tegen welke barrières en problemen lopen amateurverenigingen aan om criminele inmenging
    tegen te gaan en wat zou hen - volgens betrokken partijen - verder kunnen helpen?
  5. Zijn er op alle voornoemde vlakken verschillen tussen sporten?
Onderzoeksmethoden
Er kan voor het beantwoorden van vragen naar de aard en omvang van criminele inmenging in de Nederlandse amateursportwereld niet worden geleund op al beschikbare landelijke overzichtsstudies. De Nationale Politie, de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie maken op landelijk niveau geen analyses van informatie uit (opsporings)onderzoeken waarin amateursportverenigingen als ‘plaats delict’ naar voren komen en/of door de politie in verband worden gebracht met personen die betrokken zijn bij ondermijnende (georganiseerde) criminaliteit. Om inzicht te krijgen in het probleem is derhalve een mix van onderzoeksmethoden gebruikt.
Ten eerste werden relevante casussen opgevraagd bij de tien Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s) in ons land (die zich bezighouden met de integrale aanpak van ondermijnende (georganiseerde) criminaliteit) en werden verdiepende interviews gevoerd met in totaal 62 direct bij de aanpak betrokkenen, met als onderwerpen beleidsthema’s en casuïstiek. Ook werden er drie enquêtes uitgezet, bij ongeveer 10.000 amateursportverenigingen en alle sportbonden van ons land. In totaal 1.861 sportverenigingen en 43 sportbonden hebben antwoord gegeven op onze enquêtes. Verder werd gebruik gemaakt van inzichten uit de (wetenschappelijke) literatuur en openbare bronnen omtrent criminele
Criminele inmenging in de amateursport 5
inmenging in de (amateur)sport. Tenslotte werd onderzocht op welke wijze er aandacht bestaat voor het thema in de lokale sportakkoorden en vanuit de Code Goed Sportbestuur.
Resultaten
Aard en omvang
Omdat er in de RIEC-registratiesystemen niet gezocht kan worden op trefwoorden, werd relevante casuïstiek verzameld via de accountmanagers en adviseurs; zij kennen de RIEC-casussen. De rondgang levert het volgende ‘zicht op zaken’ op: negen van de tien expertisecentra hebben informatie over criminele inmenging in de amateursportwereld. Zeven van de tien RIEC’s hadden medio 2020 concrete signalen van criminele inmenging. Vier RIEC’s hadden voorbeelden uit het verleden. Opgeteld ging het om 44 amateursportclubs, waarbij het bijna allemaal voetbalverenigingen betrof, met uitzondering van vier casussen, die betrekking hadden op een ijshockeyclub, een honkbalvereniging, een paardensportvereniging en een vechtsportvereniging.
De problemen waar de RIEC’s zicht op hebben, zijn divers: het gaat om verenigingen die failliet gingen omdat er drugcriminelen aan het roer zaten (als sponsor of in het bestuur), jeugdtrainers die omgingen met zware criminelen, bestuursleden die betrokken waren bij schietincidenten en clubgebouwen die werden misbruikt voor illegaal gokken of drugsopslag. RIEC’s die veel voorbeelden van criminele inmenging zien, investeren ook het meest in de detectie van criminele inmenging. De casuïstiek die in beeld is, lijkt daarmee het topje van de ijsberg te zijn. Slechts drie van de tien RIEC’s zoeken actief naar signalen van criminele inmenging bij sportclubs.
In een eerste enquête legden we enkele vragen voor aan het Verenigingspanel van het Mulier Instituut. Dit panel, met 2.100 deelnemende amateursportverenigingen, wordt periodiek bevraagd en levert een gewogen beeld op van de ervaringen van verenigingsbestuurders verspreid over alle takken van sport in Nederland. 491 sportverenigingen gaven antwoord op de vragen over criminele inmenging. Op de vraag of criminele inmenging in hun tak van sport plaatsvindt, gaf 2,6 procent van de sportverenigingen aan dat zij denken dat het voorkomt op grond van concrete voorbeelden en 3,4 procent op basis van vermoedens. 1,4 procent van de sportverenigingen bevestigt daarnaast dat zij zich in de afgelopen twee jaar zorgen hebben gemaakt over criminele connecties van hun eigen vrijwilligers, leden, sponsoren, donateurs of bestuursleden op basis van concrete signalen of vermoedens.
Een tweede, verdiepende, enquête werd verstuurd aan de bestuurders van 7.643 amateursportverenigingen in elf takken van sport. Dit zijn sporten waarbij in eerder onderzoek en casuïstiek is vastgesteld dat criminelen de verenigingen in die branches ‘potentieel interessant’ vinden. In de enquête werd een lijst van veertien ‘serieus te nemen signalen van criminele inmenging’ voorgelegd, afgeleid uit eerder onderzoek, en werd gevraagd in welke mate de verenigingsbestuurders hiermee in de afgelopen twee jaar te maken hadden. 1.370 verenigingsbestuurders vulden de vragenlijst in. Ten aanzien van 172 verenigingen werd gemeld dat er sprake was van één of meer van de serieus te nemen signalen van criminele inmenging. Dit komt neer op 12,6 procent van de amateursportverenigingen die de vragenlijst invulden en 2,25 procent van het totaal aantal verenigingen dat hiertoe was uitgenodigd.
Als bestuursvoorzitters aangeven signalen van criminele inmenging te zien, dan hebben ze het voornamelijk over het signaal ‘verdachte personen met vermoedelijke criminele connecties, die geen lid zijn, maar wel rondhangen op de club’ en ‘bedreigingen die worden geuit richting het bestuur, vrijwilligers of leden’. Het onderzoek laat bovendien zien dat criminele inmenging zich in het hele land
6 Criminele inmenging in de amateursport
voordoet: het kan niet worden afgedaan als een verschijnsel dat niet relevant is voor sportclubs buiten de grote steden of hotspots voor ondermijnende criminaliteit zoals Zuid-Nederland.
Verschillen tussen sporten?
Sommige sporten en verenigingstypen lijken kwetsbaarder dan anderen, in de zin dat zij een grotere kans hebben om door criminelen ‘interessant’ gevonden te worden. Voorbeelden van criminele inmenging zijn er vooral bij voetbalverenigingen. Dit is echter weinig verrassend, gezien het relatief grote aantal verenigingen in die tak van sport. Interessanter is de vaststelling dat evengoed bij andere takken van sport signalen van criminele inmenging worden gerapporteerd die we serieus moeten nemen.
Uit het onderzoek komt een aantal kenmerken naar voren die iets zeggen over kwetsbaarheid. Zo zien we in de enquête meer zelfrapportage van ‘signalen die kunnen wijzen op criminele inmenging’ bij verenigingen die een eigen kantine of sportaccommodatie hebben; clubs die over een businessclub voor sponsoren beschikken; clubs die regelmatig aandacht krijgen in de lokale media; clubs met bestuurswisselingen in de laatste twee jaar; en verenigingen die activiteiten organiseren voor personen die geen lid zijn of opstallen verhuren aan niet-leden.
Risicobesef
Een deel van de verenigingen geeft aan zich bewust te zijn van een (mogelijke) criminele achtergrond van bepaalde personen in de eigen gelederen. Ze herkennen één of meerdere signalen. Toch laat het onderzoek ook zien dat het onderwerp criminele inmenging binnen de clubs weinig aandacht krijgt. Er wordt binnen het bestuur of op de algemene ledenvergaderingen nauwelijks over gesproken, ook niet bij clubs die met concrete signalen werden geconfronteerd. Bestuurders geven aan moeite te hebben met wat er precies onder het begrip moet worden verstaan. Daarnaast wordt criminele inmenging in de context van ondermijning eerst en vooral in verband gebracht met georganiseerde misdaad en met name met drugscriminaliteit. Het besef dat ondermijning evenzeer betrekking heeft op witteboordencriminaliteit, lijkt grotendeels te ontbreken.
Clubs die concrete signalen hebben, melden zich niet of nauwelijks bij de sportbonden, waardoor ook daar weinig urgentie wordt gevoeld. Uitzondering zijn de bonden die geconfronteerd werden met concrete casuïstiek. De verantwoordelijke overheidsinstanties, tot slot, zoeken niet specifiek naar criminele inmenging in de amateursportwereld. Een uitzondering zijn de vechtsportgala’s waarvan de organisatoren en eventuele financiers, ook op grond van de Wet BIBOB, aan een screening kunnen worden onderworpen. Daarnaast wordt een enkele keer gewag gemaakt van een analyse van de achtergronden van sponsors van sportclubs. In de meeste gevallen komt criminele betrokkenheid bij een sportvereniging pas aan het licht wanneer de persoon in kwestie onderwerp is geworden van een opsporingsonderzoek naar andere criminele activiteiten. Criminele inmenging in de sportwereld is, met andere woorden, eerder ‘bijvangst’ dan het startpunt van analyses en interventies.
Genomen maatregelen door verenigingen
Eerder onderzoek heeft laten zien dat sportverenigingen veel problemen kunnen voorkomen door een aantal relatief eenvoudige preventiemaatregelen te treffen. Het gaat er in de eerste plaats om dat de crimineel op voorhand duidelijk wordt gemaakt dat er bij de club in kwestie weinig te bereiken valt. Hier valt nog een wereld te winnen. Het onderhavige onderzoek laat zien dat het voeren van gesprekken met potentiële sponsoren en donateurs door meerdere bestuursleden en het transparant verslag leggen omtrent de herkomst van de financiële middelen, van de geadviseerde maatregelen het vaakst worden toegepast, maar nog altijd niet door een meerderheid van de clubs. De andere mogelijke maatregelen worden nog minder genoemd. Het beeld is overigens iets positiever bij verenigingen die concrete signalen
Criminele inmenging in de amateursport 7
van mogelijke criminele inmenging noemen. Alleen de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon wordt in ongeveer gelijke mate genoemd door clubs die wel en niet met concrete signalen te maken hadden. Het bespreken van criminele inmenging in het bestuur of de algemene ledenvergadering, of het volgen van cursussen om meer te leren over criminele inmenging, komt vrijwel niet voor. Verder blijkt dat wanneer zich problemen voordoen, verenigingen proberen om die in eerste instantie intern op te lossen. Twee derde van de clubs met serieus te nemen signalen sprak daarover niet met personen van buiten de club. Naarmate de situaties ernstiger worden, neemt dat percentage af. RIEC’s signaleren echter ook situaties die op hun beloop worden gelaten, terwijl de club vervolgens steeds meer verstrikt raakt in dubieuze zaken.
Weerbaarheid: barrières en mogelijkheden
Hulp vragen bij situaties die mogelijk wijzen op criminele inmenging is voor verenigingen per definitie lastig vanwege meerdere redenen. Zo is er angst voor het inschakelen van de sportbond, de gemeente of de politie, omdat dit bijvoorbeeld zou kunnen leiden tot scherper toezicht of negatieve beeldvorming, bijvoorbeeld wanneer dit de media bereikt. Dit blijkt uit de literatuur, maar ook uit dit onderzoek.
Ook speelt mee dat verenigingen zelf erg moeilijk kunnen inschatten hoe zwaar zij bepaalde signalen moeten wegen en vanaf welk moment ‘roddels’ of louche gedrag dermate serieus worden dat er moet worden ingegrepen. Het komt niet zo vaak voor dat een sponsor of lid concreet wordt veroordeeld in een strafzaak, vaak zijn situaties ‘grijzer’ dan dat. Daarnaast wordt bij criminele inmenging, zoals gezegd, eerder gedacht aan betrokkenheid bij georganiseerde drugscriminaliteit dan aan personen of bedrijven die moeilijkheden hebben met bestuurlijke handhavers, zoals de gemeente, of met de Belastingdienst. Er zijn andere partijen nodig om de ernst van een situatie te kunnen duiden.
Verder zien we dat sportverenigingen meer geneigd zijn om informatie te delen en een daaraan gekoppelde hulpvraag te uiten, wanneer het gaat om personen die wel op de club komen, maar er geen lid van zijn. Omgekeerd zijn de barrières hoger wanneer het gaat om personen die binnen de vereniging status hebben. Veel verenigingen geven echter aan niet goed te weten bij welke instanties zij terechtkunnen, zelfs al zijn er meerdere signalen van criminele inmenging. Ook dempen verschillende factoren de meldingsbereidheid: onderschatting van ernst, angst voor wraak en geen geloof in goede opvolging. Bij de aanpak van de problematiek moet hier dus rekening mee gehouden worden.
Voor ondersteuning op het vlak van preventiemaatregelen, kijken verenigingen vooral naar gemeenten en sportbonden. Het aanbod is evenwel nog beperkt: twee sportbonden geven aan specifieke voorlichting te verzorgen op het thema (voorkomen van) criminele inmenging. Het is niet dat andere bonden hier negatief tegenover staan, maar eerder dat zij geen beeld hebben bij het potentiële belang ervan. Voor wat betreft de gemeenten zien we een vergelijkbaar beeld. Wel zien we enkele gemeenten zoeken naar nieuwe manieren om de preventie tegen criminele inmenging te verbeteren. Gemeenten kunnen eisen stellen wanneer zij verenigingen subsidiëren of de verhurende partij zijn van gebouwen of velden, alsmede gezamenlijk met de verenigingen (bijvoorbeeld in de sportakkoorden) afspraken maken, gezien de maatschappelijke betekenis van de sportverenigingen. Vanuit deze relaties zien we dat clubs en gemeenten elkaar opzoeken om ook een thema als criminele inmenging bespreekbaar te maken.
Het onderzoek laat zien dat voorlichtingsactiviteiten nodig zijn, om het risicobesef te vergroten, het nemen van preventiemaatregelen te bevorderen, duidelijk te maken welke instanties welke hulp kunnen bieden en informatie te verschaffen over mogelijke interventies. Een groot deel van de respondenten heeft thans geen duidelijk idee wat signalen van criminele inmenging zijn, of gelooft dat criminele inmenging bij hun vereniging onmogelijk is. Wanneer er concreet sprake is van (serieuze signalen van)
8 Criminele inmenging in de amateursport
criminele inmenging, worstelen bestuurders met de vraag waar zij hulpvragen moeten stellen. Belangrijk is dat de voorlichting wordt afgestemd op de belevingswereld van de verenigingsbesturen.
Wanneer er concrete maatregelen moeten worden genomen tegen criminele inmenging hebben bestuurders van goedwillende clubs, die gemotiveerd zijn om het probleem aan te pakken, enerzijds behoefte aan inzicht in de mogelijkheden hoe zij daarbij kunnen samenwerken met andere instanties. Hier is betere kennisuitwisseling aangewezen, alsmede het organiseren van, bijvoorbeeld, ondersteuning door lotgenoten, dat wil zeggen bestuurders van andere sportclubs die ervaring hebben gehad met het aanpakken van criminele inmenging bij hun vereniging. Anderzijds bestaat behoefte aan op de hoogte te worden gesteld door overheidsinstanties wanneer die aanwijzingen hebben over criminele inmenging, terwijl de clubbesturen daar zelf geen weet van hebben. Diezelfde behoefte bestaat bij de sportbonden. Die informatie is doorgaans afkomstig uit opsporingsactiviteiten, waardoor de uitwisseling wordt gehinderd door privacywetgeving. Sportverenigingen en bonden zijn private partijen. In de lijn van de ‘bewustwordingsgesprekken’ die soms door de politie of de burgemeester worden gevoerd, is de vraag of er geen modaliteit kan worden gevonden om de clubs of bonden, binnen de kaders van de wet, toch nauwer bij een integrale aanpak te betrekken.
Bij de repressieve aanpak van ‘kwaadwillende’ verenigingen, waar door het criminele gehalte van het bestuur of andere betrokkenen geen motivatie bestaat om mee te werken aan interventies, zullen de overheidsinstanties zelf actie moeten ondernemen, eventueel met hulp van de sportbond. Problemen die hier worden gesignaleerd zijn detectie van problemen, het organiseren van een integrale aanpak, en het vrijmaken van voldoende menskracht en middelen. Verbetermogelijkheden liggen enerzijds in het vergroten van de aandacht voor het probleem en anderzijds in het beter bij elkaar brengen van signalen die bij de verschillende partijen voorhanden zijn.
Criminele inmenging in de amateursport 9
1. Inleiding 1.1 Introductie van het onderzoeksthema
Criminele inmenging in de sportwereld is in de afgelopen jaren hoger op de agenda gekomen. Minister Bruins verwoordde dit bijvoorbeeld op 27 februari 2020 naar aanleiding van een artikel over criminele inmenging op het platform Allesoversport (Van der Meer & Riemens, 2020):
‘De sportsector vormt helaas geen uitzondering op maatschappelijke problematiek en ook hier komt criminele inmenging voor. We weten nog relatief weinig over de omvang en aard van ondermijning in de sport...Ondertussen zit ik niet stil.’
Met de vele liquidaties en ontluisterende drugs- en witwaszaken van de laatste tijd, is het lastig nog te bepleiten dat ‘het allemaal wel meevalt’ met de georganiseerde misdaad en ondermijning in ons land. De geld-gemotiveerde misdaad maakt veel kapot: mensen in letterlijke zin, maar ook moraliteit en gemeenschapszin. Criminelen zijn daarbij opportunisten pur sang, ondernemende types aan de verkeerde kant van de medaille: ze bewegen zich vanuit hún waarden en normen daar waar anderen dat (al dan niet onder dwang of drang) accepteren. Dat leidt tot een vermenging van legale en illegale werelden die de maatschappelijke structuur onder druk zet. Zo wordt fout geld – verdiend met misdaad – bijvoorbeeld niet alleen uitgegeven aan zaken als dure horloges en nieuwe ketels om XTC te produceren, maar ook aan maatschappelijk nuttige zaken zoals het opknappen van bijzonder historisch vastgoed, de opzet van een jeugdzorginstelling of de steun aan een lokale sportclub (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2018; 2019). Het gaat bij dat soort ondermijnende zaken lang niet alleen om georganiseerde misdaad en drugscriminelen. Vaker nog zijn de weldoeners louche ondernemers die het met allerlei ‘regeltjes’ niet al te nauw wensen te nemen en hun belastingverplichtingen liever ontduiken. Zij zien zichzelf echter volstrekt niet als ‘crimineel’ en worden door de buitenwereld meestal niet als zodanig beschouwd.
Dit onderzoek gaat over de mogelijke invloed die dergelijke personen, al dan niet via hun ondernemingen, uitoefenen op de wereld van de amateursport in ons land. Onderzoek toont aan dat ook daar de vermenging van onder- en bovenwereld plaatsvindt (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2018; 2019). En het wijst op de daaraan klevende risico’s. Zo zien we dat acceptatie van fout geld bij lokale sportverenigingen met zich mee kan brengen dat de donateur er in ruil macht voor opeist of er sociale status mee verkrijgt. Soms met misbruik van verenigingspanden voor criminele activiteiten tot gevolg, zoals voor de opslag van drugs of de organisatie van illegale gokavonden. Ook kan criminele invloed leiden tot cultuurveranderingen bij een club, wanneer opeens plaats blijkt voor drugsdealen op de club, personen met een crimineel profiel rond wedstrijden hangen, en soms zelfs het bestuur of andere werknemers bedreigd worden bij ongewenste koerswijzigingen.
Om, in samenwerking met de sportwereld, het beleid te kunnen versterken om dergelijke vormen van ondermijning beter te voorkomen, heeft het ministerie van VWS opdracht gegeven tot uitvoering van dit onderzoek.
Criminele inmenging
We spreken in dit rapport over ‘criminele inmenging’. Dat begrip is, evenmin als ondermijning, niet gedefinieerd in het Wetboek van Strafrecht. Het verwijst namelijk niet naar een afzonderlijk strafbaar feit, maar naar een proces van ‘inmengen’ waarbij personen die hun geld (mede) verdienen met strafrechtelijke, bestuursrechtelijke en fiscaalrechtelijke overtredingen, verweven raken met een legale ‘bovenwereldse’ infrastructuur (Essen, 2020). Zo’n proces van criminele inmenging kán leiden tot gebeurtenissen met mógelijk strafbare elementen op de plek waar men ‘inmengt’, in dit onderzoek de amateursportverenigingen.
10 Criminele inmenging in de amateursport
Een praktijkvoorbeeld: In een intelligence onderzoek naar illegale geldstromen en witwassen komt naar voren dat twee hoofdverdachten vaak op een voetbalvereniging zijn en vermoedelijk het clubgebouw misbruiken voor illegale doeleinden, vooral in de avonduren. Een van hen is groot geworden in de drugshandel. Hij heeft er meerdere malen voor vastgezeten en wordt gelinkt aan diverse geweldsdelicten. De ander, een familielid, is in beeld als ‘partner in crime’, maar de politie heeft over deze persoon minder historische informatie. Beiden komen vaak op de club. Eén van hen zit zelfs in het bestuur. Voetbal is hun hobby, maar het lijkt ook een manier om geaccepteerd te worden in de gemeenschap, misschien om de meldingsbereidheid rond hun illegale handel en wandel terug te dringen. Het kan niet anders dan dat de vereniging weet heeft van de criminele historie c.q. connecties van de verdachten. ‘Dat is allemaal in de krant geweest’ (Bron: casusinformatie één van de respondenten).
In dit voorbeeld is letterlijk sprake van criminelen die zich inmengen in de organisatiestructuur van een amateursportvereniging: de personen worden verdacht van criminele activiteiten en ze lijken daarbij gebruik te maken van het clubgebouw als locatie voor illegale praktijken. Echter: ook voordat dit in beeld kwam hadden zij hun plek al ingenomen bij de club. Het proces van criminele inmenging was al begonnen. Of dat heel bewust was ingestoken door de twee mannen, weten we bij deze casus niet. Feit is dat ze de ruimte kregen om zich sociaal te bewegen, zelfs een plek wisten te verwerven in het bestuur, en dat dit uiteindelijk voor de vereniging verkeerd uitpakt, in die zin dat de club zelf object werd van onderzoek.
Het voorbeeld illustreert hoe criminele inmenging kan leiden tot strafbare feiten in de clubgebouwen. Dit is niet per definitie het geval. De criminele sponsor kan er bijvoorbeeld slechts op uit zijn om zijn publieke imago op te poetsen door op te treden als gulle gever, zonder het clubbeleid verder te willen beïnvloeden. Dit neemt echter niet weg dat zij, of de vrienden die ze meebrengen, de sfeer op de club kunnen gaan bepalen en meestal niet in positieve zin.
Wanneer er sprake is van criminele inmenging, maar de betrokkene geen strafbare feiten pleegt in relatie tot de sportvereniging zelf, kan een club er geen aangifte van doen als slachtoffer. Vanzelfsprekend kan de vereniging signalen van criminele inmenging wel melden bij instanties en hulp vragen bij het stoppen van het probleem. Daarvoor moeten de aanwijzingen wel concreet genoeg zijn. De vraag is dan: wat is concreet? In de praktijk is vaak twijfel over wat er gaande is en men wil de vereniging of de betrokken persoon niet ten onrechte beschadigen, waardoor er geen melding wordt gedaan. Het feit dat het vaak gaat om een in juridische zin ‘grijs’ gebied, maakt het voorts moeilijk om harde cijfers te presenteren over de omvang van criminele inmenging in de amateursportwereld. Het louter tellen van aangiften, meldingen of uitgevoerde opsporingsonderzoeken, levert onvoldoende inzicht op. Vaststellen van de aard en omvang van de problematiek vergt niet alleen het bijeenbrengen van harde informatie, maar daaraan moeten ook indrukken en ervaringen, de ‘vagere’ signalen, worden toegevoegd . Precies dat is wat we in dit rapport doen. Niet om aan het eind aan te kunnen geven of het probleem ‘groot’ of ‘klein’ is, maar om het vanuit verschillende invalshoeken te kunnen duiden. We bouwen dit beeld in dit onderzoek op aan de hand van uiteenlopende informatiebronnen, die in dit hoofdstuk meer gedetailleerd worden besproken.
Criminele inmenging in de amateursport 11
1.2 Doelstelling van het onderzoek
Doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van de aard en de omvang van criminele inmenging bij amateursportverenigingen en van de weerbaarheid van amateursportverenigingen om criminele inmenging tegen te gaan.
Weerbaarheid is, naast criminele inmenging, een tweede kernbegrip in dit onderzoek: het gaat om het weerbaar zijn van verenigingen tegen de inmenging van crimineel geld en tegen invloed van personen die banden (lijken te) hebben met de ondermijnende (georganiseerde) misdaad. Met de resultaten van het beoogde onderzoek wil het ministerie van VWS (verder) stimuleren dat sportverenigingen signalen van mogelijke criminele inmenging in hun club beter herkennen en (waar nodig) stappen kunnen zetten bij de preventie en aanpak ervan.
Het onderzoek wordt uitgevoerd op verzoek van de Tweede Kamer en maakt onderdeel uit van het Brede Offensief Tegen Ondermijnende Criminaliteit (TK vergaderjaar 2018-2019, kst-30234-217). Hierbij wordt ingezet op versterking van de aanpak van de criminele (drugs)industrie en het weerbaarder maken van de samenleving tegen ondermijning door crimineel geld, bedreigingen, intimidaties en liquidaties.
De (beleidsmatige) bewustwording van verenigingen, sportbonden en gemeenten, kan worden vergroot door hen aan de hand van concrete voorbeelden van signalen, risico’s en incidenten te laten zien hoe criminele inmenging in zijn werk gaat en welke gevolgen het kan hebben. Dit onderzoek beoogt het verkrijgen van een landelijk beeld van de aard en omvang van criminele inmenging bij alle soorten amateursportverenigingen.
1.3 Kernbegrippen
Enkele kernbegrippen verdienen nadere toelichting, omdat de invulling ervan de focus van het onderzoek bepaalt:
Criminele inmenging
Wanneer in dit onderzoek wordt gesproken over criminele inmenging dan wordt daarmee bedoeld dat personen die een link (lijken te) hebben met de georganiseerde misdaad en/of wittenboordencriminaliteit, zich een rol of taak hebben kunnen verwerven in een sportvereniging - als bestuurder, vrijwilliger zonder bestuurstaak, betaalde kracht, donateur en/of sponsor - en op die manier invloed kunnen uitoefenen op de normen, waarden, sfeer, beleid en de veiligheid van de club, en/of in een positie kunnen komen om crimineel verworven geld in te brengen (geld wit te wassen via de club) of de vereniging te misbruiken bij uitvoering van criminele activiteiten. Ter verduidelijking: dit onderzoek gaat dus niet over delicten gepleegd binnen de sportverenigingen, zoals een diefstal uit de kleedkamer, een vernieling, of de bedreiging van een scheidsrechter, maar om de impact van personen die buiten hun clubwerk geld (lijken te) verdienen met zaken als drugshandel of andere misdaad in georganiseerd verband. Het zwart betalen van spelers door een clublid met een criminele achtergrond, of het gebruiken van de opstallen voor criminele activiteiten, valt wel binnen de reikwijdte van het onderzoek.
Amateursportvereniging
Een amateursportvereniging is een lokale sportvereniging, met een actief bestuur, statuten en een huishoudelijk reglement, is aangesloten bij een van de nationale sportbonden en heeft een eerste team of sporters, die niet actief zijn binnen de professionele competities van de desbetreffende sportbond.
12 Criminele inmenging in de amateursport
Weerbaarheid van een club
Bij weerbaarheid van een club gaat het om het reduceren van de kwetsbaarheid van een amateursportvereniging, het vergroten van het bewustzijn van sportverenigingen van het risico van criminele inmenging, het nemen van beleidsmaatregelen om criminele inmenging te voorkomen, het verlagen van de barrières waar amateurverenigingen tegen aanlopen om criminele inmenging tegen te gaan en het gehoor geven aan wensen van amateursportverenigingen om criminele inmenging te voorkomen.
1.4 Onderzoeksvragen
Het onderzoek richt zich op beantwoording van vijf onderzoeksvragen:
  1. Wat is de aard en de omvang van criminele inmenging bij amateursportverenigingen in Nederland?
  2. Zijn amateursportverenigingen zich bewust van mogelijke criminele inmenging?
  3. Welke maatregelen nemen amateursportverenigingen om criminele inmenging te voorkomen?
  4. Tegen welke barrières en problemen lopen amateurverenigingen aan om criminele inmenging
    tegen te gaan en wat zou hen - volgens betrokken partijen - verder kunnen helpen?
  5. Zijn er op alle voornoemde vlakken verschillen tussen sporten?
1.5 Opzet van het onderzoek
Het onderzoek had een looptijd van 5 maanden en werd uitgevoerd in de periode 1 juni tot 1 november 2020. De onderzoeksvragen zijn beantwoord aan de hand van acht onderzoeksactiviteiten. We lichten die hieronder toe.
1. Literatuurstudie en media-analyse
Om zowel de context van het onderzoek als de bestaande inzichten over het onderwerp te kunnen schetsen, is een literatuurstudie uitgevoerd en werden relevante publicaties in de media verzameld. Deze basis van relevante documenten werd benut bij het ontwikkelen van de enquêtes, de interviewprotocollen en vragenlijsten.
2. Enquête Verenigingspanel
De tweede onderzoeksactiviteit bestond uit een eerste scan van het probleem van criminele inmenging bij een breed spectrum van amateursportverenigingen. We maakten daarbij gebruik van het Verenigingspanel van het Mulier Instituut. Het Verenigingspanel is eind 1998 gestart. Dit landelijke panel is een afspiegeling van de ruim 28.000 sportverenigingen die Nederland telt en waarvan bijna 25.000 verenigingen bij sportbonden van NOC*NSF zijn aangesloten. Vanaf 2015 wordt het Verenigingspanel beheerd door het Mulier Instituut. Dit panel is representatief voor de georganiseerde breedtesport in Nederland. De 2.100 amateursportverenigingen die meedoen in dit panel bieden samen 65 verschillende takken van sport aan en zijn afkomstig uit 323 gemeenten. Allerlei typen sportverenigingen zijn er zo goed mogelijk naar evenredigheid in vertegenwoordigd: grote en kleine verenigingen, verenigingen met teamsporten en (semi-) individuele sporten, verenigingen gevestigd in kleine en grote gemeenten, verenigingen met en zonder eigen accommodatie, et cetera. Het panel wordt periodiek over allerlei relevante onderwerpen bevraagd. In de vragenlijst die in juli 2020 uitging, konden enkele vragen worden toegevoegd in het kader van het voorliggende onderzoek. Onze vragen waren kort en hadden een gesloten karakter, gericht op het duiden van ervaringen met criminele inmenging in de eigen vereniging en vermoedens van criminele inmenging bij verenigingen in hun omgeving (zie bijlage 1).
page13image8815360
De respons op deze Verenigingspanel-
page13image8815552
vragenlijst bedroeg 23,4 procent. Hiermee kregen wij van 491 verenigingen een reactie op onze vragen
page13image8817280
over criminele inmenging. Bij de analyse werd deze respons gewogen naar het totale bestand van
Criminele inmenging in de amateursport 13
page14image8816896
sportverenigingen in Nederland, om de uitkomsten op een aantal achtergrondkenmerken representatief te
page14image8814784
maken voor het hele land.
3. Enquête onder alle sportbonden aangesloten bij NOC*NSF
Parallel aan de hiervoor besproken enquête onder de verenigingen werd een enquête uitgevoerd onder alle bij NOC*NSF aangesloten sportbonden - van Aikido Nederland tot het Watersportverbond. Van de 74 sportbonden (zie bijlage 2) vulden er 43 de vragenlijst in, waarmee een respons van 58,1 procent werd bereikt. We legden de bonden, na toelichting van het onderzoeksonderwerp ‘criminele inmenging’, twee vragen voor:
1. Heeft uw sportbond in de afgelopen twee jaar signalen ontvangen van criminele inmenging bij een amateursportvereniging?
2. Geeft uw sportbond preventietips aan amateursportverenigingen over hoe zij criminele inmenging kunnen voorkomen?
Ook werd gevraagd of zij met betrekking tot dit mogelijk ‘lastige bestuurlijke thema’ nog opmerkingen aan de onderzoekers wilden meegeven. Van die laatstgenoemde optie hebben achttien sportbonden gebruik gemaakt.
4. Verdiepende enquête onder ruim 7.600 sportverenigingen
Een derde – verdiepende – enquête werd uitgezet onder alle 7.643 sportverenigingen van elf geselecteerde takken van sport (zie tabel 1.1). Deze sporten zijn gekozen op grond van drie factoren, die uit eerder onderzoek naar voren kwamen, die mogelijk iets zeggen over de kans dat criminelen de verenigingen in die branche ‘potentieel interessant’ vinden. Deze (selectie-)elementen zijn:
  •  of er voorbeelden bekend zijn van ‘crimineel weldoenerschap’ in de betreffende sportbranche;
  •  of er voorbeelden bekend zijn van matchfixing en/of illegaal gokken in of gerelateerd aan die
    sportbranche, zowel in binnen als buitenland;
  •  en of sprake is van een sterke business-club cultuur (een netwerk-infrastructuur die succesvolle
    ondernemers aantrekt, maar ook criminelen).
    Op grond van de scores op deze drie elementen (zie bijlage 3) is een eerste selectie van veertien sportbranches gemaakt, waarna we de bijbehorende bonden benaderden met een verzoek om deelname. Met elf van hen gingen we vervolgens verder. Ook darts, volleybal en hockey waren geselecteerd, maar vielen af. De redenen zijn deels inhoudelijk en deel praktisch. De dartsbond viel af omdat de bond de enquête voor hen niet passend vond vanwege hun atypische lowprofile structuur van vrijwilligers: binnen cafés organiseren zij af en toe wedstrijden, maar sponsoring speelt daar nauwelijks een rol en geldstromen zijn beperkt omdat er geen sprake is van eigen gebouwen. De bond gaf wel aan zorgen te hebben over de ontwikkelingen op het gebied van illegaal gokken en hoe dat wellicht ook de dartswereld beïnvloedt. Wat betreft volleybal en hockey: deze sporten hadden wij graag meegenomen bij de verdiepende enquête, maar bij deze sporten gaven de bondsbestuurders aan dat zij praktisch gezien, vanwege de organisatiedruk die gepaard ging met de corona-ontwikkelingen, geen kans zagen om mee te doen.
    De vragenlijst werd door de sportbonden via een open internetlink verspreid onder de besturen van de verenigingen en omvatte 20 vragen, allen gericht op het nader duiden van de kwetsbaarheid en weerbaarheid van amateursportverenigingen (zie bijlage 4). Samen met de bond werd vervolgens de respons gemonitord en werden waar wenselijk na twee weken reminders verstuurd, waarbij de dekking per tak van sport in de gaten werd gehouden. De anonimiteit van respondenten werd beloofd en volledig gewaarborgd, om hen een zo veilig mogelijke ruimte te geven om op het onderwerp te reflecteren.
14 Criminele inmenging in de amateursport
Invullen kostte hen gemiddeld vijf tot maximaal acht minuten en de enquête stond voor elke bond vier weken lang open. Het leidde tot een reactie van 1.370 verenigingen.
Tabel 1.1 Benaderde sportbonden en -verenigingen bij de verdiepende enquête en respons
page15image8811840 page15image8812992 page15image8800896 page15image8798208 page15image8801088
Relevante sportbranches 1. Voetbal 2. Draf- en rensport 3. Tennis 4. IJshockey 5. Vechtport 6. Handbal 7. Boksen 8. Baseball en softball 9. Basketbal 10. Badminton 11. Golf
Aantal sportverenigingen Benaderde per benaderde sportbond bond (N)*
Responsratio 17,8% 17,7% 19,5% 56,5% 3,7% 19,3% 26,4% 47,5% 8,4% 18,4% 36,9%
Aantal sportverenigingen dat deelnam1 aan de enquête (n) KNVB 2.899 516** KNHS 1.127 200 KNLTB 1.63 318 IJshockey NL 23 13 FOG 300 11 NHV 368 71 Boksbond 121 32 KNBSB 158 75 NBB 311 26 Badminton NL 489 90 NGF 217 80
page15image8798784 page15image8800320 page15image8802432 page15image8801664 page15image8802816 page15image24008272
* Dit waren de actuele ledenaantallen per sportbond toen de vragenlijst werd uitgezet. De cijfers zijn gebaseerd op het aantal verenigingen waarnaar de sportbond de mail van de enquête heeft verstuurd. Al deze verenigingen werden voor de verdiepende enquête door de sportbonden aangeschreven. Bij de FOG werden deze totaalcijfers niet meer nagestuurd en is in de tabel daarom uitgegaan van het totaal aantal leden (c.q. verenigingen) dat op het einde van 2019 bekend was bij NOC*NSF. ** 423 veldvoetbal- en 93 zaalvoetbalverenigingen.
Het kernonderdeel van de verdiepende enquête bestond uit het voorleggen van veertien ‘serieus te nemen signalen’. Het gaat dan om signalen waarvan we vanuit de literatuur en casuïstiek weten dat deze serieus moeten worden genomen om criminele inmenging te voorkomen. De lijst is ter validatie voorgelegd aan de begeleidingscommissie van dit onderzoek (zie bijlage 6) en aan vertegenwoordigers van vijf sportbonden die betrokken waren bij het uitzetten van de vragenlijst.2 Deze lijst van signalen bood daarmee een eerste houvast voor het inschatten van risico’s en interventies door clubbestuurders en stakeholders zoals gemeenten, sportbonden, het openbaar ministerie (OM), de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s), of de politie.
Deze benadering is ten eerste gekozen om te voorkomen dat respondenten dit gevoelige thema persoonlijk opvatten, of de indruk zouden krijgen dat hun vereniging impliciet iets wordt verweten. Het is niet zinvol
1 Het totaal aantal ‘deelnemende verenigingen’ in deze tabel is 1.432 en niet het eerder aangehaalde responscijfer van 1.370 sportverenigingen. Dit verschil wordt verklaard door de zogenaamde omni-verenigingen die meededen. Een omni-vereniging is een sportvereniging waar verschillende typen sporten worden beoefend, bijvoorbeeld voetbal én tennis. Omdat omni-verenigingen te maken hebben met verschillende sportbonden, zijn zij in deze tabel bij alle voor hen relevante bonden geregistreerd. Bij berekeningen verderop in dit rapport op basis van de steekproef werken wij echter altijd met de 1.370 sportverenigingen die een reactie hebben gegeven, om dubbeltelling te voorkomen.
2 De Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (KNLTB), de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (KNHS), de Nederlandse Basketball Bond (NBB) en de Koninklijke Nederlandse Baseball en Softball Bond (KNBSB).
Criminele inmenging in de amateursport 15
om de directe vraag te stellen ‘zijn er bij u criminelen die de dienst uitmaken op uw vereniging’. We weten vanuit onderzoek op andere gevoelige onderzoeksthema’s, zoals misbruik in de sport of matchfixing, dat indirecte bevraging, het voorleggen van allerlei signalen die kunnen duiden op het fenomeen, het voor respondenten gemakkelijker maakt om eigen ervaringen te duiden en delen.
Een tweede overweging was dat verenigingsbestuurders mogelijk niet bekend zijn met de verschijningsvormen van criminele inmenging. Georganiseerde drugscriminaliteit is vaak moeilijk zichtbaar, terwijl ondermijning ook niet zo snel in verband wordt gebracht met de getapte eigenaar van uitzendbureaus die Oost-Europese werknemers uitbuit, of andere vormen van witteboordencriminaliteit. Vaak is van recente veroordelingen geen sprake, maar gaat het om hardnekkige ‘roddels’ of vage signalen die pas hard worden wanneer de persoon in kwestie wordt aangehouden, of erger. Verder kunnen strafbare gedragingen variëren van het cash doneren van zwart geld tot misbruik van gebouwen en het onder druk zetten van het bestuur voor eigen gewin. Criminele inmenging omvat dus veel verschillende mogelijke uitingsvormen, die moeten worden nagevraagd.
5. Uitvraag relevante casuïstiek via alle RIEC’s
Met een uitvraag via het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC) is bij alle RIEC’s geïnventariseerd welke relevante casussen bekend zijn. De LIEC-RIEC structuur is in ons land opgezet om samenwerking bij de aanpak van de ondermijnende (georganiseerde) misdaad te ondersteunen. De volgende convenantpartners participeren in de RIEC's en het LIEC: gemeenten, provincies, het openbaar ministerie (OM), de Nationale Politie, de Belastingdienst, de Belastingdienst/Toeslagen, de Douane, de fiscale inlichtingen en opsporingsdienst (FIOD), de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW), de Koninklijke Marechaussee, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Ons land kent tien RIEC’s. Het LIEC ondersteunt de regionale centra in beleidsmatige zin en publiceert landelijke analyses en overzichten. We hebben gevraagd naar signalen van criminele inmenging bij amateursportverenigingen in zowel lopende als in afgeronde onderzoeken, zonder strakke afbakening in de tijd. De relevante casuïstiek werd verzameld via de accountmanagers en adviseurs van de RIEC’s.
6. Verdieping op casusniveau
Om inzicht te krijgen in de chronologie van problemen met criminele inmenging en de dilemma’s bij de aanpak ervan, werd meer informatie ingewonnen over de aangedragen casusvoorbeelden. Allereerst door open vragen op te nemen in de drie uitgezette enquêtes. Dat leverde in totaal 244 reacties op. Daaronder waren overigens veel opmerkingen in de trant van ‘dat speelt hier echt niet’, maar diverse verenigingsbestuurders namen de tijd om anoniem te beschrijven wat zich bij hun vereniging heeft afgespeeld of wat de vragen zijn waar zij als bestuur mee worden of werden geconfronteerd. Deze commentaren zijn als casuïstiek in het rapport opgenomen. Ten tweede zijn casussen besproken met betrokkenen van RIEC’s, gemeenten en politie. Tot slot werden er met twee gemeenteambtenaren gesprekken gevoerd naar aanleiding van een open oproep om ervaringen uitgebreider te delen. Deze open oproep vond plaats via drie kanalen: via het Verenigingspanel, via de verdiepende enquête onder alle verenigingen van elf sportbonden, en door een oproep op de sociale media kanalen van het Mulier
16 Criminele inmenging in de amateursport
Instituut. We spraken in totaal met veertien respondenten verder door over circa 20 concrete casussen (zie bijlage 5 voor een overzicht van alle geïnterviewden).
7. Analyse van de steun van sportbonden en gemeenten aan verenigingen
Sportbonden en gemeenten zijn belangrijke partijen die elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheden dicht bij de lokale sportverenigingen staan: als ondersteunende ‘sportgenoten’ of ‘stadsgenoten’. Met hen is gesproken over twee deelthema’s:
de Code Goed Sportbestuur en hoe dit leeft bij bonden en verenigingen (zien zij deze code als een potentiële basis om tevens de weerbaarheid tegen criminele inmenging te vergroten?);
de aandacht voor criminele inmenging in de lokale sportakkoorden.
Sinds 2005 bestaat de Code Goed Sportbestuur in Nederland. Deze code geldt in Nederland als een (ethisch) kompas voor alle sportbonden en hun verenigingen op het vlak van bestuurlijke integriteit (Hoeijmakers, 2017a). NOC*NSF draagt deze code nadrukkelijk uit. Tijdens een presentatie op het sportbondensymposium ‘Code Goed Sportbestuur’ in 2018 werd onderstreept dat met behulp van de Code Goed Sportbestuur de samenwerking tussen vrijwillige verenigingsbestuurders en professionele functionarissen versterkt moest worden, en dat er meer aandacht diende te komen voor zaken als veiligheid en integriteit bij sportverenigingen (Loorbach, 2018). In 2019 en 2020 heeft NOC*NSF de code verder uitgewerkt (NOC*NSF, 2016).
In de context van het onderhavige onderzoek was van belang om te inventariseren hoe deze ‘code of conduct’ is geïmplementeerd, zowel bij bonden als bij de sportverenigingen. Daarnaast is nagegaan of amateursportverenigingen bekend zijn met de (inhoud van de) Code Goed Sportbestuur en of zij een meerwaarde zien in het instrument voor hun verenigingsbestuur. Hiertoe zijn nadere analyses uitgevoerd van twee reeds eerder verzamelde datasets namelijk de sportbondenmonitor 2018 van NOC*NSF en een peiling onder amateurverenigingen die in de zomer van 2019 werd uitgevoerd door het Mulier Instituut via het Verenigingspanel.
De lokale sportakkoorden zijn een instrument dat beoogt de samenwerking op het lokale niveau tussen sportverenigingen, gemeenten, sportbonden, scholen, relevante publieke partijen en andere stakeholders te borgen. De lokale sportakkoorden volgen uit het Nationaal Sportakkoord, dat in 2018 werd getekend. Daarmee sluiten deze akkoorden aan bij de doelstelling van het ministerie van VWS om in de komende jaren een ‘positieve sportcultuur’ te bevorderen (TK vergaderjaar 2018-2019, kst- 1365600-178116-S). Daarbij wordt gestreefd naar een situatie waarin leuk, veilig en zorgeloos sporten voorop staat. Om deze ambitie te realiseren worden sport- en beweegaanbieders, gemeenten en andere (potentiële) partners op lokaal niveau uitgedaagd door samenwerking daaraan uitvoering geven. Lokale partijen kunnen zoeken naar nieuwe samenwerkingsverbanden die niet vanzelfsprekend zijn, met inbegrip van het doel om criminele inmenging in de sport beter te signaleren. Daarnaast kunnen deze samenwerkingsverbanden op lokaal niveau gebruikt worden om sportverenigingen van elkaar te laten leren bij het garanderen van een veilig sportklimaat op de club.
Momenteel zijn er 302 lokale sportakkoorden opgesteld. Het Mulier Instituut is verantwoordelijk voor de monitoring van de sportakkoorden. De laatste meting is uitgevoerd op 31 juli 2020. Deze sportakkoorden zijn onderzocht door middel van een kwantitatieve tekstanalyse om de mate van beleidsaandacht op het lokaal niveau voor het thema criminele inmenging te achterhalen. Ook is gekeken naar de uitwerking van het thema positieve sportcultuur. Hoewel dit niet expliciet hoeft te verwijzen naar criminele inmenging,
Criminele inmenging in de amateursport 17
kunnen maatregelen om een positieve sportcultuur te bevorderen wel bijdragen aan het vergroten van weerbaarheid van sportverenigingen tegen dergelijke inmenging.
8. Interviews en focusgroepen om te komen tot handelingsperspectief
Tot slot zijn in digitale focusgroepen en individuele interviews gesprekken gevoerd met experts en sleutelfiguren. Hierin stonden maatregelen en ondersteuningsactiviteiten centraal die verenigingen kunnen helpen om criminele inmenging op de club te voorkomen, met andere woorden: het handelingsperspectief. De focusgroepen en de interviews hebben veelal digitaal plaatsgevonden vanwege de coronacrisis. De deelnemers waren personen die zich beroepsmatig bezighouden met het brede thema integriteit in de sport, met nadruk op criminele inmenging of ondermijning.
Er hebben drie digitale focusgroepen plaatsgevonden. De eerste met wetenschappelijke experts, met name over de vraag ‘wat werkt’ bij inzet op positieve sportcultuur. De tweede groep bestond uit de leden van de kamer Sport en Financieel Economische Criminaliteit van het Institute for Financial Crime (IFFC), waarbij de discussie ging over ruimte voor betere samenwerking tussen belanghebbenden bij het voorkomen en bestrijden van criminele inmenging. De derde groep bestond uit sportverenigingsondersteuners vanuit gemeenten, die ingingen op hun lokale ervaringen en reflecteerden op interventiemogelijkheden. In totaal namen vijftien respondenten deel aan een van de focusgroepen. Daarnaast werden, over dezelfde thema’s, 48 personen individueel geïnterviewd (zie bijlage 5 voor een overzicht).
18 Criminele inmenging in de amateursport
2. Eerder onderzoek en openbare bronnen 2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een beknopt overzicht gegeven van de inzichten uit nationaal en internationaal onderzoek naar corruptie in de sportwereld in meer algemene zin, aangevuld met enkele sprekende voorbeelden die de media hebben gehaald. We gaan kort in op wat er bekend is over de aard en mogelijke omvang van de problematiek; de achtergronden van sponsors met een crimineel of dubieus profiel en de mogelijke motieven waarom zij zich juist via de sport, en de amateursport in het bijzonder, sociaal proberen te profileren; en de redenen waarom de sport kwetsbaar is voor criminele inmenging. Op voorhand moet worden aangetekend dat er internationaal vrijwel geen systematisch onderzoek is gedaan naar criminele inmenging in de sportwereld, of naar crimineel ‘weldoenerschap’ in algemene zin. De informatie die in dit hoofdstuk wordt gepresenteerd is derhalve in belangrijke mate gebaseerd op eerdere publicaties door twee auteurs van het onderhavige rapport (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2018; 2019; Spapens, 2020).
2.2 De mogelijke omvang en aard van de problematiek
De sportwereld wordt in de internationale criminologische literatuur primair beschouwd vanuit de perspectieven van corruptie en witwassen. De nadruk ligt daarbij sterk op de professionele sporten en niet op de amateursport. Corruptie verwijst eerst en vooral naar het beïnvloeden van de uitkomsten van competities of wedstrijden, vooral door het gebruik van doping of het manipuleren van uitslagen. Daaraan kan direct of indirect financieel voordeel worden ontleend, bijvoorbeeld meer (sponsor)inkomsten vanwege de hogere plaats op de ranglijst, of door te gokken op de gemanipuleerde uitslagen (Boniface et al., 2012). Met name matchfixing kan volgen nadat vertegenwoordigers van criminele netwerken een al dan niet financiële machtspositie bij een club of sportbond, of bij een individuele speler, hebben verworven. Strikt genomen is dat echter niet per se noodzakelijk, hoewel matchfixing in de praktijk vaker lijkt te zijn gerelateerd aan insiders, zoals clubbestuurders, spelers of scheidsrechters, dan aan criminele outsiders die willekeurig sporters als doelwit kiezen. Wanneer dat laatste wel gebeurde waren zij doorgaans al kwetsbaar, bijvoorbeeld vanwege criminele connecties of financiële schulden (Spapens, 2017). Matchfixing is, kortom, eenvoudiger te organiseren door een crimineel die al invloed heeft bij de club.
Het tweede thema dat in de literatuur aandacht heeft gekregen, is het witwassen van crimineel geld via de sportwereld. Deze term wordt veelal niet exact gedefinieerd. In enge zin verwijst witwassen naar het voorzien van een legale herkomst aan crimineel of anderszins ‘zwart’ verkregen (financiële) middelen, zodat ze daarna voor legale investeringen of aankopen kunnen worden gebruikt. In de meest brede zin kan witwassen verwijzen naar alle bestedingen van middelen met een onreglementaire herkomst. Sponsoring van een club met zwart geld is daarmee vooral in brede zin witwassen, aangezien er in de regel geen ‘wit’ geld uit voortvloeit. Denk aan een criminele geldschieter die een klein sponsorpakket koopt en verder geen bemoeienis wil. Dat kan mogelijk anders liggen wanneer de financier in ruil voor grotere bijdragen een belang krijgt in de club of in een speler en bijvoorbeeld bij doorverkoop deelt in de winst. Dit motief speelt meer in de profsport dan in de amateursport. Het sponsoren van een sportclub met het doel om er op termijn weer aan te verdienen, is een hoogst onzekere investering, die niet op korte termijn rendeert. Het is daarom de vraag of deze route voor een crimineel wel zo aantrekkelijk is. De geldschieter zal vermoedelijk ook raar worden aangekeken als hij die winst in eigen zak steekt, in plaats van deze opnieuw in de club te investeren. Financiële motieven lijken dan ook niet de doorslaggevende kant van het verhaal. Veel belangrijker is ‘sociaal witwassen’ en het verkrijgen van prestige. Volkssporten kunnen voor
Criminele inmenging in de amateursport 19
criminelen een middel zijn om uit te groeien tot celebrities, contacten te leggen met vooraanstaande leden van de samenleving en om zich binnen te werken in economisch machtige kringen (FATF, 2009).
Vormen van ‘sociaal witwassen’ door wetsovertreders hebben in de criminologie tot op heden nog maar zeer weinig systematische aandacht gekregen. We vinden vooral anekdotische voorbeelden over de weldoenersrol van criminelen. Al aan het begin van de coronacrisis werd in Nederland bijvoorbeeld de zorg uitgesproken dat criminele netwerken van de gelegenheid gebruik zouden gaan maken om zich als helpers op te stellen van ondernemers of individuen die in financiële nood waren geraakt als gevolg van de intelligente lockdown. Die zorg was onder meer ingegeven doordat de Napolitaanse maffia gratis voedsel was gaan uitdelen in de arme stadswijken, waar veel bewoners door de coronacrisis hun bron van inkomsten waren kwijtgeraakt (Van der Ploeg, 2020).
Criminele weldoeners en sponsoring van het amateurvoetbal
In 2018 is in Nederland, met steun van het programma Politie en Wetenschap, voor het eerst een inventariserend onderzoek uitgevoerd naar crimineel weldoenerschap in bredere zin (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2018). Daaruit bleek dat sponsoring van voetbalclubs, en in mindere mate ook van andere sporten zoals tennis, de meest gesignaleerde variant van ‘weldoenerschap’ was. Het ging om personen met uiteenlopende dubieuze achtergronden, variërend van drugscriminelen tot niet bepaald respectabele ondernemers. In 2019 hebben dezelfde auteurs, in een vervolgstudie voor de Taskforce-RIEC Brabant- Zeeland, gekeken naar de kwetsbaarheid voor criminele inmenging in de hoogste klassen van het amateurvoetbal in de provincies Noord-Brabant en Zeeland (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2019). Van vijftien clubs in deze provincies werkten er twaalf mee aan het onderzoek. Daaruit bleek dat vijf verenigingen ervaring hadden met een dubieuze sponsor of een andere poging tot criminele inmenging, waarbij ze in totaal elf verschillende voorbeelden noemden (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2019). Ook illustratief is dat de Taskforce-RIEC Brabant-Zeeland in 2019 niet minder dan tien casussen in onderzoek had in relatie tot het amateurvoetbal in deze twee provincies (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2019), Op een totaal van 374 voetbalclubs in de beide provincies ging het derhalve om 3 procent waar op dat moment sprake was van verdenkingen van criminele inmenging, die zodanig concreet en ernstig waren dat het RIEC ze in onderzoek nam. Tot slot zijn de uitkomsten van een online enquête die in oktober 2019 door onderzoeksjournalisten van RTL-nieuws werd uitgevoerd vermeldenswaardig. Zij benaderden 1.968 Nederlandse amateurvoetbalclubs, waarvan 363 verenigingen de vragenlijst invulden. Hiervan gaven 71 voetbalverenigingen (20%) te kennen dat zij een of meer signalen van ondermijning zagen bij de eigen club. De meest voorkomende hadden betrekking op sponsors die anoniem wilden blijven of alleen cash wilden betalen, alsmede op contante betalingen aan spelers of trainers (Kempes, Bunskoek & Van Roosmalen, 2019). De hier aangehaalde eerdere onderzoeken concentreerden zich voornamelijk of geheel op de (amateur)voetbalsport, en niet op criminele inmenging in andere sporten. Daarnaast lag de nadruk sterk op sponsoring, en minder op het zwart betalen van spelers, of het misbruiken van de voorzieningen van clubs, zoals de terreinen en met name de kantines, voor criminele activiteiten.
Specifiek in het voetbal werden twee typen van sponsorschap onderscheiden. De eerste was het officieel sponsoren van een club, al dan niet in combinatie met het bekleden van een bestuurs- of een andere functie. De tweede variant was ‘onofficieel’ sponsoren, bijvoorbeeld door het zwart betalen van spelers, al dan niet met medeweten en (stilzwijgende) instemming van het clubbestuur.
In de door Bruinsma, Ceulen & Spapens (2018) onderzochte casuïstiek varieerde de aard van de officiële sponsoring van het plaatsen van een reclamebord tot het financieren van de hele jeugdopleiding van een grotere club. Ook in de media zijn diverse voorbeelden te vinden van criminele sponsoring. Bij de Eindhovense club VV Nieuw Woensel was in 2016 sprake van een sponsor die zich in de buurt als ‘wijkkoning’ gedroeg, en in verband werd gebracht met onder meer grootschalige wietteelt, hoewel hij daarvoor tot op heden niet is veroordeeld. De geldschieter sponsorde reclameborden en shirts en was in het verleden assistent-trainer geweest van het eerste elftal. Daarnaast droeg hij onofficieel financieel bij,
20 Criminele inmenging in de amateursport
door spelers onder de tafel te betalen, terwijl het clubbestuur dat naar eigen zeggen niet wist (NOS.nl, 2016).
Criminele sponsoring leidt vaak tot opmerkelijke successen op het veld. Een voorbeeld is OFC uit Oostzaan, waarover de media eveneens uitgebreid hebben bericht. Tussen 2008 en 2016 klom de club op van de vijfde klasse tot de hoofdklasse, en wist ze spelers zoals oud-profs Pius Ikedia, Bilal el Yacoubi en Christy Bonevacia aan te trekken (Geerds, 2016). Degene die een en ander financieel mogelijk had gemaakt, werd verdacht van belastingontduiking. Hij was eerder veroordeeld voor het leidinggeven aan een criminele organisatie en doelwit geweest van een liquidatiepoging. In april 2019 werd deze hoofdsponsor veroordeeld tot een celstraf wegens witwassen, hoewel het openbaar ministerie niet wist te bewijzen dat dit ook via de club was gebeurd (Vugts, 2019). De problemen waren daarmee niet voorbij. In januari 2020 sloot de burgemeester zelfs het sportcomplex waar de club speelde, in verband met ‘een mogelijke link tussen OFC, aangetroffen handgranaten, schietpartijen, een veroordeling wegens witwassen en ontbrekende transparantie over de geldstromen van de club’. Deze beslissing werd echter door de rechter teruggedraaid omdat de verdenkingen onvoldoende hard konden worden gemaakt (NOS.nl, 2020).
Een opmerkelijke variant deed zich enkele jaren geleden voor bij de Haarlemse voetbalclub Young Boys. Aldaar organiseerde de bekende en eerder voor drugsdelicten en matchfixing veroordeelde Kris J. illegale pokertoernooien in de kantine, waarvan de opbrengsten deels werden gebruikt om spelers zwart te betalen. Ook deze club viel op doordat ze in een paar jaar tijd was opgeklommen van de vijfde klasse naar de hoofdklasse. De clubeigenaar werd veroordeeld tot twee jaar cel, tevens wegens witwassen en afpersing (Geerds, 2014).
2.3 De achtergronden en motieven van criminele inmenging
Criminelen leven niet in een maatschappelijk isolement, maar zijn sociaal ingebed in de samenleving (Hobbs, 1998; Van de Bunt, Siegel & Zaitch, 2014; Von Lampe, 2016). Dat geldt nog meer voor ondernemers die zich bijvoorbeeld maar weinig bekommeren om het voldoen aan fiscale en arbeidsrechtelijke verplichtingen, en veiligheids- en milieuregelgeving. Daarnaast zijn er allerlei ‘grijstinten’, zoals personen die forse veroordelingen op hun conto hebben staan, maar hun straf hebben uitgezeten. Het kan ook gaan om ondernemers die als drugscrimineel zijn begonnen maar intussen de overstap naar de ‘bovenwereld’ hebben weten te maken en geen zichtbare strafbare feiten meer plegen, maar nog wel veelvuldig (recreatief) contact hebben met onderwereldfiguren. Een ander voorbeeld zijn telgen van criminele families die al op jeugdige leeftijd een stevige materiële welstand etaleren, zonder dat duidelijk is waar die op is gebaseerd. Dergelijke personen hebben er belang bij om de strafbare feiten die ze plegen, en meer nog het geld dat ermee wordt binnengehaald, buiten het zicht te houden van opsporingsinstanties. Het is echter een misverstand om te veronderstellen dat ze zelf ook ‘onzichtbaar’ zijn. Integendeel, ze verbergen zich meestal niet en rijden rond in dure auto’s, of vallen op door vrijgevigheid.
Uit de Nederlandse casuïstiek komen drie typen criminele sponsors naar voren, waarbij het onderscheid overigens niet altijd helemaal scherp te maken valt. Witteboordencriminelen worden relatief gezien het meest genoemd. Het betreft ondernemers die om uiteenlopende redenen in een kwade reuk staan, die bijvoorbeeld verdacht worden van belastingontduiking, milieufraude of corruptie (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2018). Een tweede categorie betreft personen waarvan bekend is, of vermoed wordt, dat zij betrokken zijn bij vormen van zware of georganiseerde misdaad. De handel in en productie van uiteenlopende soorten verdovende middelen, zijn daarbij het meest belangrijk. Tot slot manifesteren zich, meer incidenteel, leden van motorbendes, zoals Satudarah en No Surrender, bij voetbalclubs. Door de recente civiele verboden zijn zij overigens minder zichtbaar geworden, aangezien zij hun colours niet meer mogen dragen. Doorgaans gaat het om personen die al langer bij clubs actief waren, als sponsor of
Criminele inmenging in de amateursport 21
als trainer, en lid bleken te zijn geworden van een outlaw motorcycle gang (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2018).
Het onderzoek van Bruinsma, Ceulen & Spapens (2018) laat zien dat criminele sponsors zelf het initiatief (kunnen) nemen en clubs actief benaderen, maar dat dit ook omgekeerd kan zijn. In welke verhouding kon helaas niet worden nagegaan. De clubs nemen bijvoorbeeld het initiatief wanneer zij zien dat het een dorps-, wijk- of stadsgenoot materieel voor de wind gaat, de persoon dat ook zichtbaar uitdraagt en aandacht vanuit de gemeenschap wel op prijs lijkt te stellen, zonder dat hij eerder interesse in voetbal of de plaatselijke club hoeft te hebben getoond. Anderen laten zich wel regelmatig bij de voetbalclub zien, bijvoorbeeld omdat hun kinderen er spelen of omdat ze ex-lid zijn.
Wanneer de criminele sponsor zelf de initiatiefnemer is, verloopt de inmenging vaak sluipenderwijs. De sponsoring kan beginnen met het doneren van kleine bedragen, in de orde van enkele honderden euro’s, het betalen van een reclamebord, of de shirtjes van een jeugdteam (Andringa, 2016; Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2019). Vervolgens weet de weldoener nog wel een speler van een wat grotere club, die hij best wil overhalen om bij de vereniging te komen voetballen. Het kan eindigen met het voorzitterschap van de club. De houding van de sponsor bepaalt mede de invloed die hij heeft. Sommigen leveren een beperkte financiële bijdrage, zonder al te veel op de voorgrond te willen treden. Anderen willen juist wel vooraan staan op foto’s op de website van de club, wanneer er weer een prijs is gewonnen (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2019).
Het belangrijkste motief voor criminele sponsors dat uit de casuïstiek naar voren komt, is de wens om ‘leuk te worden gevonden’ (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2018). Sponsors met een dubieuze achtergrond zijn er vooral op uit hun imago op te vijzelen in de gemeenschap, in de praktijk doorgaans op wijk- of dorpsniveau. De gulle gever kan snel een grote dosis goodwill opbouwen door de club financieel te helpen, helemaal wanneer de resultaten daardoor fors verbeteren. Zo beschrijft Valk (2009) al hoe collaborateurs na de Tweede Wereldoorlog mede via het voetbal hun maatschappelijke status weer wisten te herwinnen. Ook dubieuze buitenlandse regimes hebben sport regelmatig gebruikt om hun imago op te vijzelen (Westland, 2016).
In de Nederlandse context zijn niet direct praktijkvoorbeelden te vinden van witwassen in enge zin. Een belangrijke sponsor kan wel eisen gaan stellen, zoals een plaats in het bestuur, het mogen overnemen van de exploitatie van de kantine, of dat onderhoudsklussen aan zijn eigen of aan ‘bevriende’ bedrijven worden gegund, en daar financieel voordeel of een (grotere) legale inkomstenbron aan ontlenen (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2019). Via de exploitatie van de kantine kan in principe ook geld worden witgewassen, door de omzetten aanzienlijk hoger op te geven dan ze in werkelijkheid zijn. Onderzoek dat een aantal jaren geleden door de belastingdienst werd uitgevoerd, liet zien dat in de praktijk eerder het omgekeerde gebeurde en inkomsten juist niet werden opgegeven. Dat had lang niet altijd een crimineel motief: een gebrekkige boekhouding en bestuurlijke onkunde speelden vaker een rol (Van Vooren, 2018).
Voor witteboordencriminelen kan een grotere naamsbekendheid en een positieve associatie van hun bedrijf met sportieve successen, leiden tot meer klanten en dus tot een hogere omzet en winst. Het ontbreekt aan concrete voorbeelden waarin een dergelijk effect is vastgesteld. Wel is duidelijk dat dubieuze ondernemers het sponsorschap mede gebruiken om nuttige contacten te leggen in de zakenwereld, bijvoorbeeld via de business-to-business activiteiten die de hoger spelende amateurvoetbalclubs organiseren (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2019). Zeker in kleinere gemeenten biedt een prominente rol bij de plaatselijke voetbal-, tennis- of hockeyvereniging vaak de mogelijkheid om op vriendschappelijke voet te komen met lokale politici en daarvan eventueel profijt te trekken bij zakelijke activiteiten. De lijntjes tussen criminele weldoeners en raadsleden en soms bestuurders, bleken in de praktijk vaak opvallend kort (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2018).
22 Criminele inmenging in de amateursport
Indien de club beschikt over een harde kern van ‘hooligans’, biedt dat in principe de gelegenheid om binnen die groep crimineel ‘talent’ te spotten, of ze in te zetten voor klusjes als het bedreigen van personen waar de weldoener een conflict mee heeft. Wanneer een crimineel invloed krijgt bij een club of spelers financieel afhankelijk worden gemaakt, ook in individuele sporten, zou dat bovendien de weg kunnen openen naar matchfixing. Thans is het nog maar zeer beperkt mogelijk om (online) te gokken op Nederlandse amateursporten, maar door de recente wijziging van de kansspelwetgeving die in 2021 van kracht wordt, is het niet ondenkbaar dat online gokbedrijven het aanbod fors zullen gaan uitbreiden. Overigens blijft gokken op jeugdwedstrijden verboden. Een laatste punt, dat doorgaans over het hoofd wordt gezien, is dat het voor criminelen aantrekkelijk kan zijn dat sportterreinen vaak afgelegen liggen, net buiten het dorp of de wijk, en er in de ochtend- en middaguren meestal niemand aanwezig is, waardoor een sponsor met invloed op die momenten ongestoord zijn gang kan gaan (Van Vooren, 2018). In een casusvoorbeeld gebruikte een criminele weldoener de clubkantine voor ‘vergaderingen’, waarbij enkele ‘stevige jongens’ bij de deur geposteerd stonden om andere leden buiten te houden (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2018). Zoals hiervoor beschreven zijn er meerdere voorbeelden waarbij de kantine in de avonduren werd gebruikt voor illegale pokertoernooien. De locatie kan ook worden gebruikt als criminele ontmoetingsplaats.
2.4 De kwetsbaarheid van de sportwereld
In de wetenschappelijke literatuur zijn de factoren die van invloed zijn op de kwetsbaarheid van de sportwereld voor criminele inmenging niet in bredere zin onderzocht. De nadruk ligt eerst en vooral op de financiële kwetsbaarheden: veel sportverenigingen hebben moeite om de eindjes financieel aan elkaar te knopen. Daarnaast wordt gewezen op de kwetsbaarheid van spelers, vooral als ze afkomstig zijn uit achterstandssituaties of uit landen in de Global South, waar ze regelmatig hun hele familie moeten onderhouden (Spapens, Olfers & EY, 2013). Vanuit het perspectief van organisatiecriminaliteit is criminologisch onderzoek gedaan naar de vraag waarom bedrijven of instanties zich daaraan schuldig maken. De verklaringen worden gezocht in de rol van het management; kwetsbaarheden in de interne bedrijfsorganisatie en de rol van institutionele omgeving en de markt waarop het bedrijf opereert, waarbij deze drie elementen elkaar ook weer onderling beïnvloeden (Vaughan, 2007). Dit analysekader kunnen we ook toepassen op sportverenigingen. Navolgend gaan we daar kort op in.
De negatieve invloed van het bestuur is – met name in de voetbalwereld – zichtbaar in het najagen van ‘blinde ambities’, die de slagkracht van de vereniging te boven gaan. Dit werd door geïnterviewde bestuurders van amateurvoetbalverenigingen die uitkomen in de hoogste klassen in Noord-Brabant en Zeeland, beschouwd als een centrale risicofactor voor criminele inmenging (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2019). Een tweede factor waarop werd gewezen is een gesloten bestuurscultuur, waarbij problemen zoveel mogelijk binnenskamers worden gehouden en geen hulp wordt gezocht wanneer zich een dubieuze sponsor aandient, of men erachter komt dat er al een binnen is gehaald (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2019). Vooral bij dorps- en wijkclubs zijn de bestuurders en de potentiële sponsors vaak geen onbekenden van elkaar. Dat kan zowel een beschermende als een risicofactor zijn. Enerzijds neemt de kans toe dat een bestuurslid op de hoogte wordt gesteld, of al is, van het feit dat een potentiële sponsor mogelijk in louche zaken verwikkeld is. Anderzijds kan het ook leiden tot bagatelliseren omdat men elkaar vaak al van jongs af aan kent, en denkt de invloed van de persoon in kwestie wel in de hand te kunnen houden. Een derde kwetsbaarheid is dat amateursportverenigingen in alle geledingen, ook bestuurlijk, afhankelijk zijn van vrijwilligers die zich niet altijd bewust zijn van het risico van criminele inmenging. De aanwezigheid van één of meer bestuursleden met een achtergrond in bijvoorbeeld de belastingdienst, de politie, of de accountancy, kan juist preventief werken.
Op organisatieniveau is de aanwezigheid van checks en balances van belang. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het vastleggen van integriteitsbeleid en financiële en andere procedures. Daarbij moet worden
Criminele inmenging in de amateursport 23
aangetekend dat veel amateursportverenigingen kleine organisaties zijn, ook al hebben ze soms honderden leden, en dit het lastig maakt om dergelijk beleid op te stellen en vast te houden. Echter, met relatief eenvoudige beleidsmaatregelen kunnen al veel problemen worden voorkomen. Op het vlak van sponsoring is het bijvoorbeeld belangrijk om alleen te werken met formele contracten en geen contante betalingen te accepteren; gesprekken met potentiële sponsors altijd met meerdere bestuursleden te voeren; te werken met lokale sponsoren en geen onbekende geldschieters te accepteren die geen binding hebben met de club of de gemeenschap. Risico’s kunnen ook worden gespreid door veel relatief kleine sponsoren aan de vereniging te binden, zodat eenvoudig afscheid kan worden genomen van een geldschieter die een probleemgeval blijkt te zijn. Als toch wordt gezocht naar grote hoofdsponsors, dan kan het risico op criminele inmenging worden beperkt door te kiezen voor grotere bedrijven die zelf ook geen reputatieschade willen oplopen. Vanzelfsprekend is het stellen van realistische prestatiedoelen, met een langetermijnperspectief, eveneens essentieel: de interne controlemechanismen moeten voorkomen dat het bestuur van de rails loopt op het vlak van regelnaleving (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2019). Bij clubs waar het bestuur de controle heeft over zowel de hoofd- als de nevenactiviteiten van de vereniging en dat allemaal netjes op papier heeft, zijn er in de regel weinig problemen (Van Vooren, 2018).
Tot slot is de (institutionele) omgeving een factor die de kwetsbaarheid mede bepaalt. In sommige sporten is sprake van grote externe druk op verenigingen om zo goed mogelijk te presteren. Zeker voetbalverenigingen zijn het uithangbord van de wijk, het dorp of de stad, maar het kan ook de ijshockeyclub, de honkbalvereniging, of de korfbalclub zijn. Successen, en meer nog het gebrek eraan, kunnen grote emoties oproepen bij de aanhang, met als potentieel gevolg dat een cultuur ontstaat waarin wordt gezocht naar mogelijkheden om de beperkingen waar de vereniging mee te maken heeft, bijvoorbeeld vanwege het lokale financiële draagvlak en ledental, zoveel mogelijk te omzeilen (Spapens, 2020). Bij andere verenigingssporten op amateurniveau is dergelijke emotionele prestatiedruk vanuit de omgeving wellicht minder sterk aanwezig, maar het competitieve element is een intrinsiek kenmerk van elke sport. Vanuit het perspectief van de institutionele omgeving is met name de rol van de sportbonden van belang, terwijl de verenigingen die gebruikmaken van gemeentelijke faciliteiten, of beschikken over eigen opstallen, te maken hebben met de gemeente, bijvoorbeeld voor subsidiëring en de drank- en horecavergunning voor de kantine. Grotere clubs hebben contacten met de politie wanneer veiligheidsvragen aan de orde zijn bij wedstrijden. Organisatoren van evenementen zoals vechtsportgala’s krijgen nadrukkelijk te maken met de overheid bij het verkrijgen van vergunningen en de mogelijkheid van een screening op grond van de Wet BIBOB. Het moeten voldoen aan tal van eisen die de sportbonden en de overheid stellen, is niet altijd eenvoudig en kan aanleiding geven om hier en daar wat hoeken af te snijden. Omgekeerd kunnen sportverenigingen een belangrijke lokale functie vervullen, wat ze een zekere machtspositie geeft. Wanneer sprake is van signalen van criminele inmenging, kan het bij overheidspartijen juist leiden tot handelingsverlegenheid ten aanzien van een club. Door een harde aanpak worden immers ook de gewone leden geraakt en de belangrijke maatschappelijke functie ondergraven die de club in de stad, het dorp of de wijk vervult (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2018).
Het is evident dat niet alle sporten in dezelfde mate en op dezelfde manieren, kwetsbaar zijn voor criminele inmenging. We noemden hierboven al dat via sommige sporten snel sociale status kan worden opgebouwd en er mag worden aangenomen dat deze aantrekkelijker zijn voor criminelen, dan minder zichtbare of populaire sporten. Dat laatste kan verschillen per land. Zo is in veel Aziatische landen cricket een grote sport en hebben zich daarin diverse corruptieschandalen afgespeeld, terwijl cricket in Nederland relatief weinig beoefenaren in verenigingsverband kent. Een sport die zich kan verheugen in toenemende populariteit, kan daarmee wellicht ook aantrekkelijker worden voor criminele inmenging.
Een tweede belangrijke factor is de interesse die criminelen zelf hebben in bepaalde sporten, of hun partners of kinderen. Hoewel specifiek onderzoek naar deze voorkeuren ontbreekt, is bekend dat criminele families die zich bezighouden met bijvoorbeeld georganiseerde drugscriminaliteit, veelal afkomstig zijn uit gesloten gemeenschappen, zoals bepaalde achterstandswijken, woonwagenkampen en
24 Criminele inmenging in de amateursport
dorpen (Klerks, 2000; Moors & Spapens, 2017). De voorkeur lijkt daar gemiddeld genomen meer uit te gaan naar sporten zoals voetbal, ijshockey, vechtsporten, de autosport, de paardenwereld, of het trainen van honden, dan naar bijvoorbeeld bridgen of schaken. Bij witteboordencriminelen zijn dergelijke interesses minder scherp afgebakend. Ook zij kunnen worden aangetroffen bij het voetbal en de paardensport, maar vermoedelijk ook meer dan ‘gewone’ criminelen bij veldhockey, tennis en andere sporten die lang een wat meer ‘elitaire’ uitstraling hebben gehad, of nog altijd hebben. De mogelijkheden tot deelname aan complexere vormen van criminaliteit worden in belangrijke mate bepaald door de aan- of afwezigheid van netwerkcontacten. Hoe groter de kans dat die langs organische weg ontstaan, door normale sociale contacten, hoe groter de kans dat criminelen daarvan, opportunistisch, gebruik zullen maken (Spapens, 2006).
Een derde risicofactor, die hiermee deels samenhangt, zijn de spelers zelf. Een volkssport als voetbal is voor jongeren met een achterstandspositie een van de routes naar materiële welstand en aanzien. Dat doel is echter maar voor weinigen bereikbaar. Degenen die het betaald voetbal niet hebben weten te halen, duiken vervolgens regelmatig als ‘broodspelers’ op bij amateurverenigingen (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2019). Vaak blijven zij vriendschappelijke contacten onderhouden met oude vrienden uit de wijken waaruit ze afkomstig zijn, die intussen het criminele pad zijn opgegaan (Spapens, Olfers & EY, 2013). Dergelijke spelers zijn kwetsbaar voor beïnvloeding door criminelen die bij hun clubs een positie verworven hebben, zeker wanneer sprake is van zwarte betaling (Spapens, 2020). Uiteraard haalt ook bij andere financieel lucratieve sporten maar een miniem aantal spelers de top, maar in de meeste gevallen kunnen zij niet terugvallen op een, al dan niet zwart betaald, amateurcircuit waar zij toch nog een aantal jaren een boterham kunnen verdienen zonder zich direct op een maatschappelijke carrière te moeten richten.
In meer algemene zin kunnen kwetsbaarheden verschillen al naar gelang de wijze waarop de sport is georganiseerd. Wielrennen kan bijvoorbeeld ook als een breedtesport worden gekwalificeerd, waarin leden van de traditionele onderwereld ongetwijfeld ook interesse hebben. Criminele inmenging in een amateurwielervereniging heeft echter niet zoveel te bieden in termen van statusverhoging. Betrokkenheid bij wielerevenementen, als sponsor of medeorganisator, is uiteraard een ander verhaal (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2018). Bij sommige sporten is geen sprake van verenigingen en daarom vallen zij buiten het bestek van het onderhavige onderzoek. Dat geldt bijvoorbeeld voor de autosport, waarin wijlen Charles Zwolsman, een grote drugscrimineel, in de jaren negentig een eigen team had rondrijden. Een ander voorbeeld is de golfsport, waarin ongetwijfeld witteboordencriminelen actief zijn, maar op amateurniveau geen sprake is van verenigingen die voor publiek een reguliere competitie afwerken.
We refereerden hierboven al aan de aan- of afwezigheid van opstallen, die bijvoorbeeld kunnen worden gebruikt als criminele ontmoetingsplaats of voor het organiseren van illegale activiteiten. We mogen derhalve aannemen dat sportverenigingen die daar niet over beschikken, minder aantrekkelijk zijn, zoals een dartsclub die eens in de week in het plaatselijke café bij elkaar komt, of een turnvereniging die in het weekend gebruikmaakt van de gymzaal van een school. Organisatiekenmerken die hiervoor werden geschetst kunnen ook op het niveau van sportbonden van belang zijn. Een bond die financieel noodlijdend is, de zaken organisatorisch niet op orde heeft, en tegelijkertijd aantrekkelijk is voor criminele inmenging, bijvoorbeeld omdat er op de sport kan worden gegokt of omdat er business-to- businessactiviteiten plaatsvinden, loopt een groter risico.
Criminele inmenging in de amateursport 25
3. Aard en omvang nader onderzocht 3.1 Inleiding
Dat er sprake is van criminele inmenging in een sportvereniging, is het meest ‘hard’ te duiden op grond van casussen waarbij bewezen is verklaard dat criminele netwerken daadwerkelijk de infrastructuur van sportverenigingen misbruikten voor eigen criminele doelen. Of omdat duidelijk werd dat bestuursleden, vrijwilligers, sponsors of spelers, al dan niet in combinatie, werden aangehouden en veroordeeld vanwege betrokkenheid bij vormen van ondermijnende criminaliteit, en in enkele gevallen zelfs werden vermoord. Sommige voorbeelden kwamen in het vorige hoofdstuk al aan bod. Ze laten vooral zien waar het evident misging en tot op zekere hoogte hoe het misging, maar ze geven nog geen inzicht in de problematiek in den brede.
Het kleine aantal rechtszaken en omgevallen verenigingen vertelt niet het hele verhaal. Het feit dat er maar weinig verenigingen zijn die betrokken raakten bij opsporingsonderzoeken, betekent niet dat er ook maar weinig sprake is criminele inmenging in de amateursport. Wat door de instanties gezien wordt heeft enerzijds vaak te maken met onderzoeken die worden gestart naar bepaalde subjecten, waarbij pas later duidelijk wordt dat zij ook in de sportwereld actief zijn. Anderzijds hangt het af van hoe bestuurders of leden van verenigingen zelf situaties problematiseren en al dan niet besluiten een melding te doen bij de politie of een andere instantie. Hoeveel we te weten komen over de casus is vervolgens afhankelijk van hoe diepgaand bijvoorbeeld een RIEC, of de politie en justitie, een club onderzoeken, als duidelijk wordt dat subjecten zich (ook) sociaal bewegen in die verenigingsstructuur.
Een van de respondenten licht toe: ‘Voor politie en justitie is een locatie vooral relevant in een onderzoek als deze als plaats delict is gedefinieerd. Personen die bijvoorbeeld verdacht worden van grootschalige drugshandel bewegen zich net als wij vrij in allerlei domeinen: gaan ook boodschappen doen, sporten, naar de stad. Omdat hun criminele kernactiviteiten vaak buiten een sportvereniging plaatsvinden, ligt daar voor politie en OM de focus. Tenzij er natuurlijk signalen zijn dat de vereniging een sleutelplaats is voor criminele contacten of handelingen.’
In dit hoofdstuk brengen we informatie, indrukken en ervaringen bijeen die ons vanuit verschillende invalshoeken een beeld geven van de aard en omvang van criminele inmenging bij amateursportverenigingen. Eerst geven we, in paragraaf 3.2, een overzicht van de verschillende bronnen die ons iets kunnen zeggen over prevalentie: over het aantal verenigingen dat mogelijk met criminele inmenging te maken heeft. Vervolgens wordt naar enkele meer beschrijvende thema’s gekeken: naar de spreiding van clubs met negatieve ervaringen (uitgesplitst naar tak van sport maar ook geografisch, in paragraaf 3.3), naar incidenten bij zogenaamde ‘multi-signaal-verenigingen’ (paragraaf 3.4) en naar risicoprofielen (paragraaf 3.5). In paragraaf 3.6 staan we stil bij de betekenis van onze bevindingen.
3.2 Zicht op relevante casuïstiek
De Nationale Politie, de Belastingdienst en het openbaar ministerie maken op landelijk niveau geen analyses van informatie uit (opsporings)onderzoeken waarin amateursportverenigingen als ‘plaats delict’ naar voren komen en/of door de politie worden gelinkt aan personen die zich bezighouden met ondermijnende (georganiseerde) criminaliteit. Verschillende respondenten gaven aan dat een dergelijke analyse lokaal meer van belang is, dat wil zeggen: als er rond een bepaalde vereniging concrete zorgen, meldingen of signalen voorhanden zijn. Analyse maakt dan deel uit van het samenbrengen van signalen binnen de Regionale Informatie en Expertise Centra, de RIEC’s, die zich bezighouden met de lokale, integrale aanpak van georganiseerde misdaad. Op basis van signalen bekijken de RIEC-partners in dergelijke gevallen gezamenlijk naar welke interventiemogelijkheden er zijn. Een van de respondenten: ‘dat is althans wel de inzet van die structuur en van de regionale ondermijningsbeelden zoals die worden
26 Criminele inmenging in de amateursport
opgemaakt.’3 We hebben daarom aan de RIEC’s gevraagd naar hun informatiepositie op het onderwerp amateursportverenigingen als (mogelijke) plek van criminele inmenging.
3.2.1 Bij de RIEC’s bekende casuïstiek en signalen
Via het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC) vroegen we aan alle RIEC’s om intern te inventariseren welke relevante casussen er in het eigen werkgebied spelen. Drie (van de tien) RIEC’s gaven aan op het moment van de bevraging bezig te zijn met een integrale RIEC-aanpak op één of twee concrete casussen. De aandacht ging daarbij uit naar (in totaal) vier sportverenigingen.
Bij deze vier actuele RIEC-casussen gaat het om personen met een crimineel verleden en een actueel netwerk van, volgens de politie, crimineel actieve personen, die op zeer invloedrijke posities zitten in de verenigingen. Bij één ervan gaat het om een bestuurslid van een vereniging die betrokken lijkt te zijn bij drugshandel. Bij een tweede casus gaat het om een hoofdsponsor van een vereniging die voor meerdere criminele feiten veroordeeld is en waarover er signalen zijn van het zwart toestoppen van extra gelden. Bij een derde casus gaat het om een invloedrijke hoofdtrainer met criminele relaties, die jeugdtrainers en managers binnen de vereniging haalt met criminele antecedenten en mensen op verschillende manieren onder druk zet: ‘Als hij zegt dat het goed is, durft niemand meer om een VOG te vragen.’ En bij de vierde casus zien we een vergelijkbare situatie als bij voorbeeld drie, maar zijn er signalen dat de hoofdverdachte tevens niet in de boeken vastgelegde betalingen doet aan het eerste team en een vriendschappelijke omgang heeft met bestuursleden en sponsors die verdacht worden van witwassen.
Vijf RIEC’s (waaronder één van de voorgaande drie met RIEC-casussen) geven aan ook zicht te hebben op andere actuele signalen van criminele inmenging bij sportverenigingen in hun werkgebied, maar zonder dat sprake is van een actuele, integrale RIEC-aanpak. Deze signalen werden beschreven in de (regionale en/of gemeentelijke) ondermijningsbeelden en/of waren eerder onderwerp van inmiddels afgerond RIEC- onderzoek en zijn op die manier onder de aandacht van individuele veiligheidspartners, zoals gemeente, OM of belastingdienst. Het gaat hierbij opgeteld om minimaal 30 verenigingen waar sprake is van ‘actuele’ signalen.4
Ongeveer twee derde van deze actuele signalen heeft betrekking op bekende criminele subjecten die sponsor zijn van een lokale sportvereniging. Daarbij is waargenomen dat sommigen ook bij meerdere verenigingen aanklopten met sponsorbijdragen, en in ieder geval één iemand deed dat ook bij een vereniging buiten de eigen woonregio. De meeste van deze personen worden verdacht van drugshandel en van het witwassen van daarmee verdiende gelden, maar ook zijn er enkele verdachte sponsors met “een grote vastgoedportefeuille”. Ook wordt bij één persoon gesproken van iemand die deel uitmaakt van ‘een criminele familie’ en wordt bij een van de casussen aangegeven dat de sponsor niet alleen waarschijnlijk fout geld de vereniging binnenbrengt, maar
3 Een ondermijningsbeeld is een bundeling van signalen en fenomenen van criminele aanwezigheid en activiteiten binnen een bepaald geografisch gebied. Ze dienen twee doelen: ze geven zicht en inzicht in ondermijning en bevorderen alertheid en actiegerichtheid. Bij de totstandkoming van het ondermijningsbeeld hebben de RIEC’s en een aantal partnerorganisaties (zoals gemeenten, politie, Openbaar Ministerie, Belastingdienst) een belangrijke rol. Zij zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van het ondermijningsbeeld (riec.nl).
4 Hier staat ‘minimaal’ omdat een van de RIEC’s aangeeft: ‘Wij hebben wel wat signalen in onze regio (bijvoorbeeld in ondermijningsbeelden), maar vooralsnog geen concrete casuïstiek.‘ We hebben deze input meegeteld als minimaal twee actuele signalen.
Criminele inmenging in de amateursport 27
ook foute vrienden, zowel spelers als trainers. Bij enkelen van hen is er ook een vermoeden van het organiseren van illegale activiteiten in de gebouwen van een club.
De tweede categorie, in aantal, zijn signalen dat bekende criminelen, die actuele aandacht hebben van politie en justitie, zitting hebben in het bestuur van een sportvereniging of de businessclub van die vereniging. Er worden zes gevallen genoemd.
Ten slotte worden enkele voorvallen aangehaald van (hoofd)trainers die actuele aandacht hebben van politie en justitie en waarbij er soms ook vermoedens zijn dat zij de club illegaal financieel spekken. Het is vooral bij deze laatste categorie dat wordt benadrukt dat er een link wordt gezien met criminele motorbendes.
Daarnaast zijn er vier RIEC’s die aangeven (enkel of ook) eerder signalen te hebben gehad van criminele inmenging, maar dat dat oude signalen zijn waar, althans door het desbetreffende RIEC, geen nader onderzoek (meer) naar wordt gedaan. Daarnaast zijn casussen afgesloten na interventies van de afzonderlijke RIEC-partners of andere partijen, of is de kwestie inmiddels opgelost omdat de betrokken vereniging ter ziele is gegaan. Het ging hierbij om in totaal tien verenigingen met ‘oude’ signalen.
Een van de clubs is inmiddels opgeheven. Bij vijf andere verenigingen was de actuele stand van zaken voor wat betreft de eerder veronderstelde criminele inmenging niet bekend. In een geval heeft de vereniging zelf de banden verbroken met een shirtsponsor die werd verdacht van betrokkenheid bij georganiseerde misdaad. In een andere casus heeft de gemeente ‘indringend gesproken met het bestuur’ over het belang van het aantrekken van bonafide sponsors en worden de stappen van het bestuur gemonitord. Politie en justitie hebben nader onderzoek gedaan naar diverse bestuursleden in verband met verdenkingen van grootschalig witwassen en omkoping van clubleden. Daarnaast zijn ‘bewustwordingsgesprekken’ gevoerd met bestuursleden en heeft de Belastingdienst boekenonderzoek verricht bij het bedrijf van een clubsponsor. Er vindt echter niet langer een integrale aanpak plaats vanuit de betrokken RIEC’s.
Met uitzondering van vier gevallen betrof het steeds voetbalverenigingen. Deze andere casussen hadden betrekking op een ijshockeyclub, een honkbalvereniging, een paardensportvereniging en een vechtsportvereniging.
Drie RIEC’s geven verder aan dat zij, naast de gegevensverzameling voor de ondermijningsbeelden, ‘extra’ investeren in het verstevigen van hun informatiepositie op het thema van criminele inmenging in de sport, door het (laten) uitvoeren van fenomeenonderzoek. Fenomeenonderzoek houdt in dat een crimineel verschijnsel, en de omvang daarvan, binnen een geografisch gebied of een sector nader wordt doorgelicht. Ook benoemt één van de RIEC’s systematische preventieve controle op vechtsportgala’s, bijvoorbeeld door achtergrondchecks van organisatoren. Een vertegenwoordiger van een ander RIEC tenslotte, benoemt dat zij bij wijze van steekproef de achtergrond van de sponsors van sportverenigingen onder de loep hebben genomen. De voorzichtige conclusie was dat er sponsors waren met een bedenkelijke achtergrond, maar tot nadere interventies heeft dit niet geleid. Het zijn deze RIEC’s, die het meest investeren in detectie van criminele inmenging, die ook de meeste voorbeelden van criminele inmenging rapporteren. De casuïstiek die kon worden verzameld, lijkt daarmee het topje van de ijsberg.
3.2.2 De uitkomsten uit het Verenigingspanel
Zoals werd beschreven in hoofdstuk 1, is ook het Verenigingspanel van het Mulier Instituut bevraagd op het onderwerp criminele inmenging. Onderzocht werd, ten eerste, hoe verenigingsbestuurders zelf denken over prevalentie van criminele inmenging over de gehele linie van ‘hun’ tak van sport. In de vragenlijst onder 2.100 amateursportverenigingen werd de volgende stelling voorgelegd: ‘in mijn tak van sport vindt
28 Criminele inmenging in de amateursport
criminele inmenging bij amateursportverenigingen plaats.’ Dit is een zogenaamde ‘hit/no-hit’ vraag. Voorafgaande aan de stelling kregen de respondenten de definitie met mogelijke uitingsvormen gepresenteerd om zo een beeld te krijgen wat wordt verstaan onder criminele inmenging (zie bijlage 1). Figuur 3.1 presenteert de mogelijk antwoordcategorieën op de stelling en de respons. 491 amateursportverenigingen reageerden.
Figuur 3.1 Signalen van criminele inmenging in verschillende takken van sport bij amateursportverenigingen (in procenten)
page29image8764992 page29image23839616
2,6 3,4
Eens, er zijn concrete voorbeelden bij mij bekend.
Eens, maar dat baseer ik op grond van vermoedens.
Oneens, dit speelt niet in mijn tak van sport.
Geen idee, maar ik kan mij voorstellen dat er kwetsbaarheden zijn in mijn tak van sport.
Geen idee, ik weet niet of dit wel of niet speelt in mijn tak van sport.
page29image8758464
36,4
page29image8764800
Bron: Verenigingspanel, zomer 2020.
11,5
46,1
Het Verenigingspanel geeft een gewogen beeld van de ervaringen van verenigingsbestuurders verspreid over alle takken van sport in Nederland. Uit de bevraging blijkt dat 2,6 procent van amateursportverenigingen aangeven dat zij het ‘eens’ zijn met de stelling op basis van concrete voorbeelden en 3,4 procent van de sportverenigingen zijn het ‘eens’ met de stelling op grond van vermoedens. De takken van sport waar deze verenigingen onder vallen zijn: veldvoetbal, zaalvoetbal, schietsport, bridge, watersport, biljart, cricket, korfbal en handbal. 94,0 procent herkent zich niet in het beeld dat er in hun tak van sport criminele inmenging bij sportverenigingen plaatsvindt of heeft hier geen idee bij.
Er werd vervolgens een vraag gesteld of de verenigingsbestuurders zich in de afgelopen twee jaar zorgen hebben gemaakt over mogelijke criminele connecties van hun eigen vrijwilligers, leden, sponsoren, donateurs of bestuursleden. Deze vraag focust zich op de situatie binnen de eigen vereniging in plaats op de gehele tak van sport. Hierop antwoordde 0,4 procent van de verenigingsbestuurders bevestigend op grond van concrete signalen die zij hadden, en 1,0 procent op grond van vermoedens. Het overgrote deel van de verenigingsbestuurders, namelijk 98,6 procent, geeft aan dat zij zich geen zorgen hebben gemaakt over mogelijke criminele connecties van personen binnen hun club.
3.2.3 De prevalentie en aard van de signalen van mogelijke criminele inmenging
In een tweede enquête werden aan verenigingsbestuurders van amateurclubs van elf verschillende sporten, signalen voorgelegd van criminele inmenging. Het ging om een lijst van veertien ‘serieus te
Criminele inmenging in de amateursport 29
nemen signalen’ (zie de inleiding voor een nadere toelichting en tabel 3.1 voor de specifieke signalen). De vraag was of de verenigingsbestuurders hiermee in de afgelopen twee jaar werden geconfronteerd.
De cijfers die met deze bevraging zijn verkregen zijn een belangrijke indicatie, maar er moeten wel enkele kanttekeningen bij worden geplaatst:
  •  Ten eerste richten we ons in deze prevalentiebevraging op elf takken van sport waarvan we vooraf al wisten, op basis van eerdere casuïstiek, dat ze interessant gevonden worden door criminelen. De steekproef is dus selectief, en de kans is groter dat binnen deze takken van sport signalen van criminele inmenging vaker voorkomen dan in andere takken van sport. De cijfers zijn daarmee niet representatief voor alle amateursporten in Nederland.
  •  Ten tweede, kan er in de steekproef zowel een over- als ondervertegenwoordiging bestaan van verengingen waar sprake is van een vorm van criminele inmenging. We mogen enerzijds veronderstellen dat verenigingen die worstelen met ervaringen of zorgen, dit graag willen delen. Het is immers voor sporten buiten het voetbal, de eerste keer dat hier specifiek naar wordt gevraagd. Anderzijds mogen we aannemen dat clubs waar bijvoorbeeld criminelen in het bestuur zitten, of verenigingen waar criminele sponsors grote invloed hebben, minder geneigd waren om mee te werken aan het onderzoek. Ook de respons kan vertekenen, bijvoorbeeld omdat een sport een klein aantal clubs kent, waardoor de respons laag is, of een klein aantal meldingen van signalen een forse invloed heeft op percentages. Bij takken van sport waar de steekproefgrootte en responsrate groot zijn, is ook de kans groter dat de steekproef een getrouw beeld geeft.
  •  Ten derde, vragen we breed naar signalen die weliswaar serieus genomen moeten worden, maar het blijven indicaties. Nader onderzoek zou kunnen uitwijzen dat bij clubs die signalen melden geen sprake is van criminele inmenging en/of bedreigingen voor de club. Dit gezegd hebbende, kunnen wij inzoomen op de prevalentiecijfers die volgen uit de steekproef.
    1.370 verenigingsbestuurders vulden de vragenlijst in. 172 verenigingen gaven aan dat zij in de afgelopen twee jaar één of meer serieus te nemen signalen van criminele inmenging hebben ervaren. Hieruit volgt een prevalentiecijfer van 12,6 procent. Dit betekent niet dat één op de acht verenigingen te maken heeft met criminele inmenging. Dit betekent wel dat er bij één op de acht verenigingen signalen zijn van mogelijke criminele invloed, die verenigingsbestuurders serieus moeten nemen.
    Wij kunnen ook op basis van deze cijfers de absolute ondergrens bepalen die volgt uit dit onderzoek. Dit doen wij door het aantal verenigingen met meldingen van mogelijke criminele inmenging af te zetten tegen het totaal aantal benaderde amateursportverenigingen die uitgenodigd waren deel te nemen aan deze vragenlijst (7.643 verenigingen). Dan komen we uit op een minimale prevalentie inschatting van 2,25 procent. Deze inschatting geeft de absolute ondergrens van het fenomeen aan. Van 172 verenigingen weten wij namelijk zeker dat zij – naar hun eigen inschatting - in de afgelopen twee jaar één of meer serieus te nemen signalen van criminele inmenging hebben ervaren.
    Het meest waarschijnlijke prevalentiepercentage, van verenigingen bij de elf geselecteerde sportbonden, zal met de voorbehouden die wij maken dus liggen tussen de 2,25 procent en 12,6 procent.
    Met wat voor signalen hebben verenigingen dan vooral te maken? De 172 verenigingen hebben gezamenlijk 298 signalen ervaren in de afgelopen twee jaar (zie tabel 3.1). Twee typen signalen worden verreweg het meest genoemd: dat sprake is van ‘verdachte personen met vermoedelijke criminele connecties, die geen lid zijn, maar wel rondhangen op de club’ en ‘bedreigingen die worden geuit richting het bestuur, vrijwilligers of leden’. De twee minst voorkomende signalen van mogelijke criminele inmenging zijn: ‘wedstrijdbeïnvloeding’ en ‘het misbruiken van opstallen van de vereniging voor criminele activiteiten’. Per signaal is een prevalentiecijfer geduid op basis van de steekproef. Hieruit blijkt de aard van signalen zeer divers is en de mate waarin deze voorkomen sterk uiteenlopen.
30 Criminele inmenging in de amateursport
Tabel 3.1 Aantal amateursportverenigingen dat de afgelopen twee jaar te maken had met ‘serieus te nemen signalen van criminele inmenging’, uitgesplitst naar type signaal (in aantallen en percentages t.o.v. steekproef)
page31image8814144 page31image8809920 page31image8810880
Aantal verenigingen dat aangeeft dit ervaren te hebben in de afgelopen twee Signalen van criminele inmenging jaar ... verdachte personen met (vermoedelijk) criminele 42
connecties die op de vereniging rondhangen, maar geen lid
zijn. ... bedreigingen richting het bestuur, vrijwilligers of leden 42 ... een sponsor of donateur die anoniem wilde blijven (en 30
wellicht afhaakte toen dat niet kon). ... een sponsor of donateur die enkel cash wilde betalen (en 27
wellicht afhaakte toen dat niet kon). ... roddels dat een sponsor of donateur geld verdient met 27
criminele activiteiten. ... een sponsor of donateur die invloed eiste op het beleid 24
van de vereniging. ... een lid dat in aanraking is gekomen met politie of justitie 20
vanwege betrokkenheid bij georganiseerde misdaad. ... een vrijwilliger met (vermoedelijk) contacten in het 19
criminele circuit. ... een (telefonisch) aanbod van onbekenden om de 19
vereniging financieel te steunen. ... een vrijwilliger die verdachte was in een drugszaak of 16
andere grote strafzaak. ... een sponsor of donateur met een eigen onderneming die 15
een conflict had met de gemeente of de Belastingdienst. ... personen met (vermoedelijk) criminele connecties die de 13
vereniging misbruikten als ontmoetingsplek ... verzoeken van buitenstaanders om het verloop van een 2
wedstrijd te beïnvloeden ... personen met (vermoedelijk) criminele connecties die de 2
gebouwen van de vereniging misbruikten voor het uitvoeren van criminele activiteiten (bijvoorbeeld voor drugsproductie of -opslag).
Bron: Verdiepende enquête onder alle verenigingen van elf sportbonden, zomer 2020.
Hoe vaak bereiken verenigingssignalen ook de bonden?
Relatief prevalentie- percentage aantal verenigingen in de steekproef (n=1.370) 3,1%
3,1% 2,2%
2,0% 2,0% 1,8% 1,5% 1,4% 1,4% 1,2% 1,1% 0,9% 0,2% 0,2%
page31image8814144 page31image8809920 page31image8810880 page31image23759488
In de vragenlijst die was geadresseerd aan de algemeen directeuren van 74 bij NOC*NSF aangesloten bonden, is gevraagd hoe vaak verengingssignalen de bonden bereiken. Dit ‘hiërarchische’ perspectief is relevant voor het onderzoek, omdat het inzicht geeft in of de signalen en ervaringen van amateursportverenigingen ook bekend zijn bij het ‘hoogste’ niveau binnen de sportbonden. Eerst kregen de algemeen directeuren een definitie met uitingsvormen van criminele inmenging gepresenteerd en daarna werd hen de volgende vraag gesteld: Heeft uw sportbond in de afgelopen twee jaar signalen
Criminele inmenging in de amateursport 31
ontvangen van criminele inmenging bij een amateursportvereniging? De algemeen directeuren van 43 bonden hebben deze vraag beantwoord.
Drie van hen geven aan in de afgelopen twee jaar signalen hebben ontvangen van criminele inmenging bij een amateursportvereniging. Oftewel, bij ongeveer 7 procent van de sportbonden in onze steekproef zijn gevallen van criminele inmenging in de afgelopen twee jaar bekend geworden. De bondsvertegenwoordigers die wij interviewden gaven allen aan dat zij zich realiseren dat dit niet weerspiegelt wat er speelt. De voorzitter van de handbalbond zegt hier bijvoorbeeld over:
‘Wij hebben jullie vraag intern besproken binnen ons bondsbestuur. De eerste reactie is daarbij unaniem we doen hier niks mee, het is ons onbekend. In de regiobijeenkomsten is dit ook nog nooit naar voren gekomen. Tegelijkertijd kan ik het me voorstellen dat het wel voorkomt. Ik ben er benieuwd naar. Ik denk dat hier vergelijkbare krachten spelen als in het voetbal. Wij hebben ook kwetsbaarheden: vergoedingen aan trainers en spelers, grote sponsors en internationaal gaat het in competities om veel geld. Ook zijn er voorbeelden van matchfixing in handbal.’
3.2.4 Screeningservaringen van de Stichting Waarborgfonds Sport
De ervaringen van de Stichting Waarborgfonds Sport (SWS) geven ook een indicatie van de mate waarin verenigingen te maken hebben met situaties van criminele inmenging; vooral ten aanzien van verdachte geldstromen. Deze stichting staat borg voor clubs wanneer zij leningen willen aanvragen bij banken voor grote investeringen en screent aanvragende verenigingen, onder andere, op signalen van zwarte geldstromen.
SWS is statutair verbonden aan NOC*NSF. De stichting staat op dit moment borg voor ongeveer 1.700 sportverenigingen in Nederland. Door borgstellingen te verstrekken aan banken, maakt SWS het sportverenigingen mogelijk om investeringen te doen in accommodaties (bouw, renovatie of aankoop). Een gemiddelde borgstelling bij SWS is ongeveer 200.000 euro. De stichting geeft aan dat zij vooral zicht heeft op de financiële administratie van voetbal- hockey- en tennisverenigingen; deze omvatten tezamen 70 procent van de orderportefeuille. De overige 30 procent van het verenigingenportfolio van SWS betreft verenigingen uit de atletiek, schietsport, korfbal, golf, rugby, en het boksen. Binnen die laatste categorieën (c.q. 30 procent van het portfolio), en ook bij de tennis- en hockeywereld zijn tot op heden geen signalen van bijvoorbeeld zwarte geldstromen, aldus de SWS. Bij voetbalverenigingen komen dergelijke signalen sporadisch voor. In het cliëntenbestand van de stichting bevinden zich tussen de 350- 400 voetbalverenigingen. Om hoeveel verenigingen met signalen het precies ging was bij de SWS niet bekend.
3.3 Spreiding van de problematiek
Als we kijken naar de prevalentiecijfers per sportbond dan valt op dat er bij alle elf onderzochte takken van sport verenigingen zijn die signalen noemen die kunnen wijzen op criminele inmenging bij hun club. Bij zeven sportbonden is zowel de steekproefgrootte (>70 verenigingen) als de mate van respons (variërend van 17,5 procent tot 47,5 procent) groot genoeg om een uitspraak te kunnen doen over de omvang van de problematiek binnen de desbetreffende sportbond. We presenteren voor deze zeven sportbonden het prevalentiecijfer dat volgt uit de steekproef en de absolute ondergrens ervan (zie figuur 3.2). Dit doen we op dezelfde wijze zoals dat in paragraaf 3.2.3 is gedaan. Het waarschijnlijke prevalentiecijfer per sportbond ligt, met de voorbehouden die wij maken, tussen de absolute ondergrens en het prevalentiecijfer dat volgt uit de respons.
32 Criminele inmenging in de amateursport
Figuur 3.2 Prevalentiecijfers van amateursportverenigingen die de afgelopen twee jaar te maken hadden met ‘serieus te nemen signalen van criminele inmenging’, uitgesplitst naar sport (in procenten)
page33image23655776 page33image8808000 page33image8808000 page33image8808000 page33image8808000 page33image8808000
Base- en softball Golf Badminton Handbal Draf- en rensport Tennis Voetbal
3,8 8
2,3 6,6
1,4 7,8
2,4 12,7
1,4 8
1,6 8,2
3,3 18,8
0 20 40 60 80 100 Absolute ondergrens prevalentiecijfer Prevalentiecijfer o.b.v. respons
Bron: Verdiepende enquête onder alle verenigingen van elf sportbonden, zomer 2020.
Bovengenoemde prevalentiepercentages zeggen iets over de omvang van de problematiek binnen de zeven sportbonden. Hiermee bedoelen we het percentage verenigingen per sportbond dat in de steekproef aangeeft één van de veertien ‘serieus te nemen signalen van criminele inmenging’ te hebben ervaren in de afgelopen twee jaar. Tabel 3.3 geeft een overzicht van de aard van de signalen van criminele inmenging die per sportbond werden genoemd. Het gaat hierbij om de prevalentiecijfers die zijn gebaseerd op de steekproef.
Criminele inmenging in de amateursport 33
Tabel 3.3 Prevalentiecijfers van amateursportverenigingen die de afgelopen twee jaar te maken hadden met ‘serieus te nemen signalen van criminele inmenging’, uitgesplitst naar type signaal en sport (in procenten)
page34image8508096
Signalen van criminele inmenging
... verdachte personen met (vermoedelijk) criminele connecties die op de vereniging rondhangen, maar geen lid zijn.
... bedreigingen richting het bestuur, vrijwilligers of leden. ... een sponsor of donateur die anoniem wilde blijven (en
wellicht afhaakte toen dat niet kon). ... een sponsor of donateur die enkel cash wilde betalen (en
wellicht afhaakte toen dat niet kon). ... roddels dat een sponsor of donateur geld verdient met
criminele activiteiten. ... een sponsor of donateur die invloed eiste op het beleid van
de vereniging. ... een lid dat in aanraking is gekomen met politie of justitie
vanwege betrokkenheid bij georganiseerde misdaad. ... een vrijwilliger met (vermoedelijk) contacten in het criminele
circuit. ... een (telefonisch) aanbod van onbekenden om de club
financieel te steunen. ... een vrijwilliger die verdachte was in een drugszaak of andere
grote strafzaak. ... een sponsor of donateur met een eigen onderneming die een
conflict had met de gemeente of de Belastingdienst. ... personen met (vermoedelijk) criminele connecties die de
vereniging misbruikten als ontmoetingsplek. ... verzoeken van buitenstaanders om het verloop van een
wedstrijd te beïnvloeden. ... personen met (vermoedelijk) criminele connecties die de
gebouwen van de vereniging misbruikten voor het uitvoeren van criminele activiteiten (bijvoorbeeld voor drugsproductie of -opslag).
3,9 1,9 3,5 1,4 3,3 3,7 - 2,5 5,6 - 1,3
page34image8504064
2,9 0,6 1,0 1,1 3,9 0,6 1,0 1,4 1,1 3,3 0,6 1,0 - - 2,1 1,3 0,5 1,4 - 0,8 1,3 0,5 2,8 1,1 2,7
3,9 - - 2,8 - 5,4 1,9 1.5 - 1,1 1,7 0,9 0,5 - 1,1 0,4 - - - - 0,2 0,6 - 1,4 3,3 1,9 0,6 0,5 1,4 - - 0,2 - 0,5 - - -
2,5 2,7
- - 1,3 - - 1,3 - -
2,5 1,3 3,8 2,7 2,5 -
- - 1,3 4,0 - -
page34image8507520 page34image23765312
Bron: Verdiepende enquête onder alle verenigingen van elf sportbonden, zomer 2020.
Het was niet mogelijk om op basis van de steekproef een uitspraak te doen over prevalentiecijfers die de omvang van de problematiek duiden binnen de andere vier bonden: de NBB (basketbal), de Boksbond, de FOG (vechtsport) en IJshockey Nederland. Dit kwam door het lage aantal deelnemers (<70 verenigingen) of het lage totaal aantal verenigingen per sportbond. We noemen daarom enkel de absolute aantallen: binnen IJshockey Nederland vonden we twee verenigingen (van de dertien respondenten) die aangaven signalen van criminele inmenging te hebben ervaren de afgelopen twee jaar; voor de basketbalbond NBB betrof dit twaalf verenigingen van de 26 respondenten; voor de Boksbond vier verenigingen van de 32 respondenten; en voor de vechtsportbond FOG drie verenigingen van de elf respondenten. In tabel 3.4 presenteren we voor deze vier sportbonden het aantal meldingen van verenigingen over signalen van criminele inmenging dat we ontvingen uit de verdiepende enquête. Uit de verdiepende enquête kwamen aanvullend hierop nog, vanwege de eerder besproken omni-verenigingen (zie voetnoot 1), enkele andere
34 Criminele inmenging in de amateursport
Base- en softball
Golf
Badminton
Handbal
Draf- en rensport
Tennis Voetbal
takken van sport naar voren die rapporteerden over eigen ervaringen. Het ging hierbij om een enkele hockey-, judo-, en volleybalvereniging.
Tabel 3.4 Aantal amateursportverenigingen dat de afgelopen twee jaar te maken had met ‘serieus te nemen signalen van criminele inmenging’, uitgesplitst naar type signaal en sport (in aantallen)
page35image8810688
Signalen van criminele inmenging
... verdachte personen met (vermoedelijk) criminele connecties die op de 3 vereniging rondhangen, maar geen lid zijn.
... bedreigingen richting het bestuur, vrijwilligers of leden. 3 ... een sponsor of donateur die anoniem wilde blijven (en wellicht afhaakte toen 2
dat niet kon). ... een sponsor of donateur die enkel cash wilde betalen (en wellicht afhaakte -
toen dat niet kon). ... roddels dat een sponsor of donateur geld verdient met criminele activiteiten. 4 ... een sponsor of donateur die invloed eiste op het beleid van de vereniging. 1 ... een lid dat in aanraking is gekomen met politie of justitie vanwege 4
betrokkenheid bij georganiseerde misdaad. ... een vrijwilliger met (vermoedelijk) contacten in het criminele circuit. 1 ... een (telefonisch) aanbod van onbekenden om de club financieel te steunen. 2 ... een vrijwilliger die verdachte was in een drugszaak of andere grote strafzaak. 1 ... een sponsor of donateur met een eigen onderneming die een conflict had met -
de gemeente of de Belastingdienst. ... personen met (vermoedelijk) criminele connecties die de vereniging -
misbruikten als ontmoetingsplek. ... verzoeken van buitenstaanders om het verloop van een wedstrijd te 2
beïnvloeden. ... personen met (vermoedelijk) criminele connecties die de gebouwen van de -
vereniging misbruikten voor het uitvoeren van criminele activiteiten
(bijvoorbeeld voor drugsproductie of -opslag). Bron: Verdiepende enquête onder alle verenigingen van elf sportbonden, zomer 2020.
Geografische spreiding van het fenomeen en de mate van stedelijkheid
1 - -
- 1 - - - -
1 1 -
2 - 1 - - - 1 -
- -
- - 1 1 - 3 - - -
- - - - - - - - -
page35image8810688 page35image8812416
Een belangrijke andere vraag met betrekking tot de spreiding van de problematiek is of er in Nederland sprake is van geografische ‘hotspots’. Hoewel in de open antwoorden veel verenigingsbestuurders aangaven dat zij denken dat criminele inmenging vooral een Randstedelijk fenomeen is of zich concentreert in gebieden zoals Zuid-Nederland die zwaarder kampen met ondermijningsproblematiek, blijkt uit de cijfers iets anders. Clubs ‘met serieus te nemen signalen’ komen in alle provincies voor (zie kaart 3.1). Criminele inmenging is derhalve relevant voor het hele land.
Criminele inmenging in de amateursport 35
Vechtsport IJshockey Boksen Basketbal
Kaart 3.1 Geo-kaart landelijke spreiding amateursportverenigingen die de afgelopen twee jaar te maken hadden met ‘serieus te nemen signalen van criminele inmenging’ (in aantallen)
Bron: Verdiepende enquête onder alle verenigingen van elf sportbonden, zomer 2020.
Ook stedelijkheid lijkt een weinig bepalende factor voor waar we verenigingen aantreffen die ‘concrete voorbeelden of vermoedens hebben van criminele inmenging in hun tak van sport’ (zie tabel 3.5). We komen tot deze uitspraak op grond van een nadere analyse van de Verenigingspaneldata. Alleen bij deze data zitten gegevens over de precieze locaties van respondenten ingesloten (de verdiepende enquête werd anoniem ingevuld). Ordenen we die locatiegegevens naar de mate van stedelijkheid volgens de door CBS gehanteerde indeling van omgevingsdichtheid, dan suggereren de uitkomsten dat criminele inmenging kan voorkomen in ieder gebied in Nederland, ongeacht de grootte van de plaats of mate van stedelijkheid.
page36image6813504
36 Criminele inmenging in de amateursport
Tabel 3.5 Aantal verenigingen met vermoedens of concrete voorbeelden van criminele inmenging in de eigen tak van sport, uitgesplitst naar mate van stedelijkheid
page37image8739200 page37image8743616 page37image8742080
Aantal verenigingen met vermoedens of concrete voorbeelden van criminele inmenging 6 15
10 18 5
Bron: Verenigingspanel, zomer 2020.
3.4 Multi-signaal verenigingen
Mate van stedelijkheid Niet stedelijk Matig stedelijk Stedelijk
Sterk stedelijk Zeer sterk stedelijk
Omgevingsdichtheid Minder dan 500 adressen per km2 500-1000 adressen per km2 1000-1500 adressen per km2 1500-2500 adressen per km2 2500 of meer adressen per km2
page37image8739200 page37image8743616 page37image8742080 page37image22375920
Sommige verenigingen melden meer signalen dan andere, hetgeen indicatief is voor de zwaarte van de mogelijke problematiek waarmee ze worden geconfronteerd. Om die reden is nader onderzocht hoeveel verenigingen in de afgelopen twee jaar, twee of meer signalen van criminele inmenging noemen. Dat betreft 69 verenigingen. Figuur 3.3 laat zien dat bij elk van de elf sportbonden minstens een ‘multi- signaal vereniging’ voorkomt.
Figuur 3.3 Aantal amateursportverenigingen dat de afgelopen twee jaar te maken had met twee of meer ‘serieus te nemen signalen van criminele inmenging’, uitgesplitst naar sport
0 10 20 30 40 50 Badminton
page37image22364720
3 1
1 1 1
5 4
Boksen Vechtsport Ijshockey Base- en softball Draf- en rensport Tennis Voetbal Basketbal Golf Handbal
40
7 3
3
Bron: Verdiepende enquête onder alle verenigingen van elf sportbonden, zomer 2020.
Veel van de verenigingen noemen een unieke combinatie van signalen. Toch komen enkele combinaties van signalen vaker voor dan anderen (zie tabel 3.6). De meest voorkomende combinatie is die van het signaal ‘verdachte personen die rondhangen op de vereniging maar geen lid zijn’ samen met het signaal ‘personen met criminele connecties die de vereniging als ontmoetingsplek gebruiken’. Ook zien we dat als sprake is van ‘bedreiging richting het bestuur van een vereniging, vrijwilligers of leden’ dat dan ook vaak wordt verwezen naar ‘een sponsor die invloed eiste op het beleid van de vereniging’. Het is verleidelijk om te veronderstellen dat bijvoorbeeld een sponsor die invloed werd ontzegd, daarop reageerde met bedreigingen. Echter, of bepaalde combinaties van signalen voortvloeien uit een gemeenschappelijke oorzaak, valt op grond van het huidige onderzoek niet te zeggen.
Criminele inmenging in de amateursport 37
Tabel 3.6 Aantal amateursportverenigingen dat aangeeft in de afgelopen twee jaar bepaalde combinaties ervaren te hebben van ‘serieus te nemen signalen van criminele inmenging’, met weergave van de aard van die combinaties
page38image8489984 page38image8501120 page38image8502656 page38image8501120
Aantal verenigingen met minstens een dergelijke combinatie van signalen 10
8
8
8
9
6
9
8
3
3
3
Signaal 1 Verdachte personen rondhangen vereniging (geen lid)
Verdachte personen rondhangen vereniging (geen lid)
Verdachte personen rondhangen vereniging (geen lid) Een sponsor die invloed eiste op het beleid van de vereniging
Verdachte personen rondhangen vereniging (geen lid) Roddels dat sponsor/donateur geld verdient met criminele activiteiten
Roddels dat sponsor/donateur geld verdient met criminele activiteiten Een sponsor of donateur die enkel cash wilde betalen
Verdachte personen rondhangen vereniging (geen lid) Verdachte personen rondhangen vereniging (geen lid)
Een sponsor die anoniem wilde blijven en afhaakte
Signaal 2 Personen met criminele connecties (vereniging gebruiken als ontmoetingsplek) Roddels dat sponsor/donateur geld verdient met criminele activiteiten Een sponsor die anoniem wilde blijven en afhaakte
Bedreigingen richting bestuur, vrijwilligers of leden
Een vrijwilliger met (vermoedelijke) criminele contacten Een sponsor die invloed eiste op het beleid van de vereniging
Sponsor/donateur met conflict met de belastingdienst
Roddels dat sponsor/donateur geld verdient met criminele activiteiten Een vrijwilliger met (vermoedelijke) criminele contacten Een vrijwilliger met (vermoedelijke) criminele contacten Een sponsor of donateur die enkel cash wilde betalen
Signaal 3
page38image8502272 page38image8502464 page38image8503040 page38image8502464
Bron: Verdiepende enquête onder alle verenigingen van elf sportbonden, zomer 2020.
38 Criminele inmenging in de amateursport
Een sponsor die anoniem wilde blijven en afhaakte
Een sponsor die anoniem wilde blijven en afhaakte
Een vrijwilliger die verdachte was in een grote strafzaak Roddels dat sponsor/donateur geld verdient met criminele activiteiten
page38image23841632
3.5 Risicoprofielen
In de enquête waarin de signalen werden voorgelegd, is ook nagegaan in hoeverre bepaalde risicofactoren, die wederom werden afgeleid uit de literatuur, daarbij een rol spelen. In tabel 3.7 wordt een vergelijking gepresenteerd tussen verenigingen die wel en niet signalen van criminele inmenging hebben genoemd, gerelateerd aan deze risicofactoren. Uit deze vergelijking blijkt onder andere dat amateursportverenigingen die beschikken over een eigen kantine of sportaccommodatie vaker een signaal van criminele inmenging ervaren dan sportverenigingen die geen eigen opstallen hebben. Er bestaat verder verschil tussen verenigingen met een businessclub voor sponsoren en verenigingen die dit niet hebben. Ook als een vereniging regelmatig aandacht krijgt in de lokale media, veel bestuurswisselingen ervaart, activiteiten organiseert voor mensen die geen lid zijn, gebruik maakt van (vormen van) crowdfunding, of haar eigen gebouwen beschikbaar stelt voor niet-leden, is sprake van meer signalen die kunnen wijzen op criminele inmenging.
Tabel 3.7 Vergelijking van verenigingskenmerken van amateursportverenigingen die de afgelopen twee jaar wel c.q. niet te maken hadden met ‘serieus te nemen signalen van criminele inmenging’ (in aantallen en procenten)
page39image8462784 page39image8470080 page39image8460672 page39image8840000
Verenigingskenmerken (Onze vereniging...) ... maakt gebruik van een eigen kantine en/of
sportaccommodatie
... heeft meer dan 200 leden
... heeft sponsorgelden als meest dominante inkomstenbron
... speelt mee in de hoogste amateurcompetities
... heeft financiële reserves waardoor er ruimte is voor financiële tegenvallers
... heeft een businessclub voor sponsoren
... heeft het kantinebeheer uitbesteed aan een commerciële partij
... krijgt regelmatig aandacht in de lokale media ... had in de laatste twee jaar 1 of meer bestuurswisselingen ... heeft een afnemend ledenaantal
Totaal aantal verenigingen in de steekproef n=1.370 (in procenten)
872 (63,6%) 658 (48,0%) 60 (4,4%) 220 (16,1%)
1004 (73,3%) 154 (11,2%)
113 (8,2%) 566 (41,3%) 719 (52,5%) 383 (28,0%)
Verenigingen zonder signaal van criminele inmenging n=1.198 (in procenten)
Verenigingen met signaal van criminele inmenging n=172 (in procenten)
page39image8462784 page39image8835392 page39image8843648 page39image8832320 page39image8843648 page39image8846912
* p < 0.01, dit wil zeggen dat uit de chi-kwadraattoets (met Yates’ continuïteit correctie) blijkt dat tussen verenigingen die wel en niet te maken hadden met ‘serieus te nemen signalen van criminele inmenging’ significant van elkaar verschillen ten aanzien van het specifieke verenigingskenmerk.
743* 567 50 184
876 110*
97 457* 611* 339
(62,2%) 129 (47,3%) 91 (4,2%) 10 (15,4%) 36
(73,1%) 128 (9,2%) 44
(75,0%) (52,9%) (5,8%) (20,9%)
(74,4%) (25,6%)
(9,3%) (63,4%) (62,7%)
(8,1%) 16 (38,1%) 109 (51,0%) 108 (28,3%) 44
(25,6%) de verdeling
page39image8840384
Criminele inmenging in de amateursport 39
Vervolg tabel 3.7
page40image8502848 page40image8500736 page40image8495168 page40image8494976
Verenigingskenmerken (Onze vereniging...) ... organiseert activiteiten voor mensen die geen lid zijn van
de vereniging
... staat het alleen toe om te betalen met bankpas of telefoon voor consumpties in de kantine
... maakt gebruik van obligatieleningen, of andere vormen van crowdfunding, als inkomstenbron
... heeft een bestuursaansprakelijkheidsverzekering
... stelt haar eigen gebouwen beschikbaar voor niet-leden van de vereniging (bijvoorbeeld door verhuur)
Totaal aantal verenigingen in de steekproef n=1.370 (in procenten)
607 (44,3%) 277 (20,2%)
83 (6,1%) 862 (62,9%) 261 (19,1%)
Verenigingen zonder signaal van criminele inmenging n=1.198 (in procenten)
Verenigingen met signaal van criminele inmenging n=172 (in procenten)
page40image8493248 page40image8494784 page40image8493824 page40image8494592 page40image8493824 page40image8472256
501* (41,8%) 106
244 (20,4%) 33
60* (5,0%) 23 740 (61,7%) 122 198* (16,5%) 63
(61,6%) (19,2%)
(13,4%) (70,9%) (36,6%)
page40image8486464 page40image23729632 page40image8472448
Bron: Verdiepende enquête onder alle verenigingen van elf sportbonden, zomer 2020 * p < 0.01, dit wil zeggen dat uit de chi-kwadraattoets (met Yates’ continuïteit correctie) blijkt dat de verdeling tussen verenigingen die wel en niet te maken hadden met ‘serieus te nemen signalen van criminele inmenging’ significant van elkaar verschillen ten aanzien van het specifieke verenigingskenmerk.
3.6 Duiding van het beeld
Signalen van criminele inmenging worden waargenomen in verschillende takken van sport, blijkt uit de enquête onder verenigingsbestuurders. Ook beperken problemen zich niet tot een bepaalde provincie of tot de stedelijke context in Nederland. Wel lijken sommige sporten en verenigingstypen kwetsbaarder dan anderen, in de zin dat zij een grotere kans hebben om door criminelen ‘interessant’ gevonden te worden. Uit het onderzoek komt een aantal factoren naar voren dat daarin meespeelt. Zo zien we in de enquête meer zelfrapportage van ‘signalen die kunnen wijzen op criminele inmenging’ bij verenigingen die een eigen kantine of sportaccommodatie hebben; clubs die over een businessclub voor sponsoren beschikken; clubs die regelmatig aandacht krijgen in de lokale media; clubs met bestuurswisselingen in de laatste twee jaar; en verenigingen die activiteiten organiseren voor personen die geen lid zijn of opstallen verhuren aan niet-leden.
De lokale inschatting van de omvang van problemen en de gevoelde urgentie van aandacht voor criminele inmenging, kunnen zeer verschillend zijn. In de gesprekken die we voor dit onderzoek voerden, merkten we dat dit niet alleen gekoppeld is aan het al dan niet voorkomen van escalatie van een situatie in een vereniging, maar ook – en vooral - aan de aandacht voor detectie van problemen en duiding. Daar waar lokaal, vanuit de RIEC’s, geïnvesteerd wordt in het systematisch bevragen van partners en registratiesystemen (bijvoorbeeld op situaties waarbij gekende criminelen als sponsor, bestuurslid of bijvoorbeeld trainer van een sportvereniging in beeld zijn), levert dat een totaal ander plaatje op van de aard en omvang van de problematiek. Met relatief eenvoudige zoekslagen wordt er bij deze RIEC’s substantieel meer blootgelegd aan signalen van criminele inmenging, wat als een startpunt kan fungeren
40 Criminele inmenging in de amateursport
voor verdere duiding. Dit soort actieve detectie vindt echter nog nauwelijks plaats, en waar dat heeft plaatsgevonden, is dat voor de eerste keer en zijn partijen nog zoekende naar hoe zij vanuit hun inzichten daar vervolg aan moeten geven. We staan kortom nog maar aan het begin van duiding van het fenomeen van criminele inmenging in de amateursport in Nederland.
Het huidige, op onderdelen nog beperkte, landelijk beeld van de RIEC’s is niet geruststellend: bij 44 amateursportverenigingen zijn er signalen van samenkomst van onder- en bovenwereld die we toch op z’n minst als ‘het onderzoeken waard’ moeten typeren: verenigingen met drugscriminelen op invloedrijke posities (als sponsor of in het bestuur), met jeugdtrainers die omgaan met zware criminelen, en met bijvoorbeeld bestuursleden die betrokken waren bij schietincidenten of verdacht worden van illegaal gokken. Zijn de betrokken verenigingen zich wel bewust van risico’s? Welke aandacht besteden zij hieraan? Om zicht te krijgen op de potentiële impact ervan voor de verenigingen en hun sporters, is het belangrijk dergelijke signalen serieus te nemen. Ook om, meer in preventieve zin, de verenigingen in potentieel kwetsbare posities een helpende hand te bieden. Over hun perspectief en ook hun weerbaarheid gaat het in het volgende hoofdstuk.
Criminele inmenging in de amateursport 41
4. Hoe sportverenigingen problemen ervaren en aanpakken 4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk staan we stil bij de vraag of sportverenigingen zelf de signalen van criminele inmenging problematiseren en op welke wijze zij (al dan niet) stappen nemen om criminele inmenging te voorkomen of het probleem – bij concrete situaties – aan te pakken. De KNVB, die als bond al veel voorbeelden voorbij heeft zien komen, ziet voetbalverenigingen in ieder geval heel verschillend reageren op het onderwerp: ‘‘Sommigen hebben vooral vragen, willen dingen goed doen maar weten niet hoe; anderen zitten misschien met een concreet probleem op dit front; en weer anderen houden het onderwerp af: schieten in de ontkenning (dit speelt hier niet) of houden af juist omdat er van alles speelt waarmee men niet naar buiten wil. Het is lastig omdat het onderwerp meer verschijningsvormen kent. Het kan van alles omvatten. Bij ons gaan signalen voornamelijk om zwart geld en envelopjes, sporadisch echter ook om ‘zwaardere’ zaken als criminelen en wietkwekers op de club.’’, aldus een van de respondenten.
We bouwen het hoofdstuk op langs drie kernthema’s:
  •  risicobesef (paragraaf 4.2);
  •  omgang met concrete lastige situaties (paragraaf 4.3);
  •  de mogelijke preventieve waarde van de Code Goed Sportbestuur (paragraaf 4.4).
    4.2 Risicobesef
    De mate waarin verenigingen criminele inmenging als onderwerp op tafel hebben gehad in het bestuur en bij ledenvergaderingen biedt een eerste inzicht op hoe verenigingen zich erdoor geraakt voelen, en of zij weerbaarheidsmaatregelen hebben genomen. In de verdiepende enquête legden we diverse uitspraken over mogelijke interventies voor. De vraag aan clubs was aan te geven of deze ‘van toepassing zijn op de vereniging’. We waren daarbij benieuwd of antwoorden zouden verschillen tussen verenigingen die eerder in de enquête hadden aangegeven ervaring te hebben met serieus te nemen signalen van criminele inmenging en clubs die dit niet hadden.
    We kunnen op verschillende manieren naar de antwoorden kijken. Een eerste vaststelling is (zie tabel 4.1), dat clubs met signalen van criminele inmenging op alle fronten meer doen aan weerbaarheidsversterking dan clubs zonder dergelijke signalen. Dit is een belangrijke vaststelling die lijkt aan te geven dat de actiebereidheid op het thema groter is wanneer verenigingen daadwerkelijk dingen waarnemen die zij zelf als verdacht zien. Daarmee is overigens nog niet gezegd dat de genomen maatregelen ook effectief zijn.
    Wat ook opvalt, is dat de meest generieke maatregelen het vaakst worden genomen. Specifiek beleid, waarbij naar buiten toe wordt benadrukt ‘dit doen we om criminele inmenging te voorkomen’ is er daarentegen nog nauwelijks. De meest genoemde (generieke) maatregelen zijn: de inzet van een externe accountant op transparante financiële verantwoording voor wat betreft herkomst van gelden (hier zet ruim een derde van alle besturen op in) en het vier-ogen-principe bij het hebben van gesprekken met mogelijke sponsoren en donateurs (wat voor bijna de helft van de besturen een aandachtspunt is). Het (altijd) aanvragen van een VOG voor rechtspersonen bij sponsoren en donateurs wordt veel minder vaak genoemd: dit doet maar 6,0 procent van alle clubs.
    Verder wordt, zoals we al aangaven, op alle specifieke maatregelen die we voorlegden zeer laag gescoord, zowel door verenigingen ‘met’ als ‘zonder’ serieus te nemen signalen. Zo geeft slechts 1,5 procent van alle (in totaal 1.370) bestuursvoorzitters aan, dat ‘criminele inmenging wel eens een agendapunt is
42 Criminele inmenging in de amateursport
geweest op onze algemene ledenvergadering’. Binnen de groep van 172 clubs met ‘serieus te nemen signalen’ is dat bij maar tien verenigingen het geval.
Het overall beeld dat de resultaten van tabel 4.1 oproept, is dat het onderwerp weerbaarheid tegen criminele inmenging weinig aandacht krijgt. Als die aandacht er wel is, wordt er weinig ruchtbaarheid aan gegeven. De scores liggen laag op het bespreken van criminele inmenging in de ledenvergadering, het opnemen ervan in het beleidsplan en een vertrouwenspersoon aanstellen die zich actief op dit thema profileert. Dit geldt ook voor de clubs met ‘serieus te nemen signalen’. Criminele inmenging lijkt een thema dat men liever stil houdt en achter de schermen aandacht geeft. Deels te begrijpen, vanwege de gevoeligheid van de thematiek, tegelijkertijd: als zaken niet benoemd worden, dan wordt het risicobesef en de alertheid op het thema binnen de club ook niet gevoed.
Tabel 4.1 Aandacht voor maatregelen die de weerbaarheid kunnen vergroten bij amateursportverenigingen die de afgelopen twee jaar wel c.q. niet te maken hadden met ‘serieus te nemen signalen van criminele inmenging’ (in aantallen en procenten)
page43image8472832 page43image8470528 page43image8469888 page43image8462400
Stellingen over inzet op weerbaarheid In het bestuur hebben we wel eens onze zorgen geuit over verdachte situaties gerelateerd aan criminele inmenging binnen de vereniging.
Criminele inmenging is wel eens een agendapunt geweest op onze algemene ledenvergadering.
Onze vereniging werkt met een beleidsplan dat aandacht heeft voor criminele inmenging.
Wij voeren als bestuur regelmatig gesprekken met de externe accountant en de kascommissie over hoe wij zo transparant mogelijk verslaglegging kunnen doen van de herkomst van onze financiële middelen.
Onze vereniging vraagt altijd een Verklaring Omtrent Gedrag voor rechtspersonen op bij sponsoren en donateurs.
Totaal aantal verenigingen n=1.370 (in procenten) 36 (2,6%)
21 (1,5%)
51 (3,7%) 477 (34,8%)
87 (6,3%)
Verenigingen zonder signaal van criminele inmenging n=1.198 (in procenten)
Verenigingen met signaal van criminele inmenging n=172 (in procenten)
page43image8472832 page43image8904960 page43image8903808 page43image8912256 page43image8900544 page43image8897088 page43image8902080
Wij gaan altijd met meer dan 1 persoon als bestuur het gesprek aan met mogelijke sponsoren of donateurs. * p < 0.01, dit wil zeggen dat uit de chi-kwadraattoets (met Yates’ continuïteit correctie) blijkt dat de verdeling tussen verenigingen die wel en niet te maken hadden met ‘serieus te nemen signalen van criminele inmenging’ significant van elkaar verschillen ten aanzien van het specifieke weerbaarheidsinstrument.
638 (46,6%)
535*
(44,7%)
103
7*
11*
42 378*
61*
(0,5%)
(0,9%)
(3,5%) (31,5%)
(5,1%)
29
10
9 99
26
(16,9%)
(5,8%)
(5,2%) (57,5%)
(15,1%)
(59,9%)
page43image8904000
Criminele inmenging in de amateursport
43
Vervolg tabel 4.1
page44image8803584 page44image8886848 page44image8886656 page44image8891840
Stellingen over inzet op weerbaarheid Wij hebben wel eens gesprekken met de politie, het Openbaar Ministerie, de gemeente en/of de Belastingdienst (gevoerd) over hoe wij als vereniging risicopersonen buiten de club kunnen houden.
Bestuursleden volgen regelmatig cursussen om meer te leren over criminele inmenging bij sportverenigingen.
Wij hebben wel eens iemand geroyeerd vanwege zorgen over (mogelijke) criminele connecties of criminele activiteiten.
Wij hebben een vertrouwenspersoon die actief uitdraagt dat criminele inmenging (of daaruit voortvloeiende problemen) ook bij hem of haar gemeld kunnen worden.
Wij wisselen ervaringen en beleid uit met andere verenigingsbesturen om criminele inmenging te voorkomen.
Totaal aantal verenigingen n=1.370 (in procenten)
33 (2,4%)
18 (1,3%)
34 (2,5%)
156 (11,4%)
101 (7,4%)
Verenigingen zonder signaal van criminele inmenging n=1.198 (in procenten)
Verenigingen met signaal van criminele inmenging n=172 (in procenten)
page44image8894336 page44image8894912 page44image8879104 page44image8874496 page44image8857536 page44image8862912 page44image8858880
14*
9*
17*
129
71*
(1,2%)
(0,8%)
(1,4%)
(10,8%)
(5,9%)
19
9
17
27
30
(11,0%)
(5,2%)
(9,9%)
(15,7%)
(17,4%)
page44image22402640
Bron: Verdiepende enquête onder alle verenigingen van elf sportbonden, zomer 2020. * p < 0.01, dit wil zeggen dat uit de chi-kwadraattoets (met Yates’ continuïteit correctie) blijkt dat de verdeling tussen verenigingen die wel en niet te maken hadden met ‘serieus te nemen signalen van criminele inmenging’ significant van elkaar verschillen ten aanzien van het specifieke weerbaarheidsinstrument.
Een politieagent herkent dit beeld en heeft er persoonlijk problemen mee:
‘Dan hoor ik verhalen over vermogende bestuursleden die privé bijspringen waar nodig. Die elkaar aankijken en onderling afspreken: dan lappen we elk gewoon 5.000 euro bij en dan zijn we rond. Of die garant staan bij grotere investeringen. Bijvoorbeeld bij het binnenhalen van goede spelers. Want bedenk wel: een landelijk bekende speler kost wel enkele tienduizenden euro’s, misschien wel een ton als je naast salaris ook andere faciliteiten in geld omrekent, en dat moet ergens vandaan komen. Op de ledenvergaderingen zal dan ook niet snel worden doorgevraagd over iemands achtergrond of over hoe dit in de boeken komt. Maar dat is wel belangrijk. Hockey hangt aan elkaar van suikerooms. Vaak zijn dat mensen die heel trouw zijn aan de club, al decennia lid zijn, eerst als speler of hockeyouder, vervolgens in het bestuur komen en alles doen voor de club. Maar of de man of vrouw ook een betrouwbare zakenpartner is, is natuurlijk een andere kwestie. Ik denk dat het heel lastig is om in zo’n situatie van al jarenlange verbondenheid of misschien wel afhankelijkheid, nog die kritische vraag te stellen. Ook zie je clubs – met groeiambities –actief inzetten op het benaderen en betrekken van clubleden met veel geld. Als politieagent valt me op dat daarbij ook de louche(re) typen worden benaderd, die wellicht een goed ‘coverup verhaal hebben’, maar waarbij ik zelf toch
44
Criminele inmenging in de amateursport
zou denken: ‘beter van niet’. Het nadeel is dat ik meer weet dan de club en er niet over kan spreken. En de club die zal er functioneel mogelijk ‘bewust naïef’ in zitten: op papier wordt gezorgd dat alles klopt, verder wordt geen nadere info ingewonnen en is de aanname ‘hij is een goede ondernemer’.’
4.3 Omgang met concrete lastige situaties
Soms kiezen clubs ervoor om leden te royeren vanwege zorgen over (mogelijke) criminele connecties of criminele activiteiten: 34 clubs in onze onderzoeksgroep gaven aan dat wel eens meegemaakt te hebben (zie tabel 4.1). Tijdens de interviews rondom concrete RIEC-casussen hoorden we echter ook de andere kant: voorbeelden van hoe bestuursleden juist de banden vasthielden met sponsors, trainers en bestuursleden, ook al wisten zij van iemands criminele statuur en raakte men gaandeweg als club verstrikt in allerlei dubieuze zaken.
Een van de respondenten vertelt bijvoorbeeld over hoe een clubvoorzitter niet door durfde te vragen bij een contant betaalde buitenlandreis van het selectieteam, omdat de trainer die het regelde al veel langer dan hijzelf bij de club zat en er veel status genoot. De vragen die de voorzitter er over stelde werden niet gewaardeerd én niet beantwoord. Uiteindelijk werd het daarbij gelaten. Toen de man verdachte werd in een rechercheonderzoek en de politie een waarschuwingsgesprek met de voorzitter wilde hebben, schrok deze enorm. De man bleek namelijk ook criminele antecedenten te hebben waar hij geen weet van had. ‘Ze kenden zijn historie niet, hadden ook geen VOG gevraagd.’
Delen met derden?
Een belangrijke vaststelling is dat ongeveer twee derde van de clubs met ‘serieus te nemen signalen vanuit het oogpunt van criminele inmenging’ (68,4%) aangeeft hierover niet met personen van buiten de club gesproken te hebben (zie het totaalcijfer bij tabel 4.2). Het gaat dus om situaties die men intern heeft proberen op te lossen. Een van de bondsvoorzitters geeft aan dit niet vreemd te vinden:
‘Naar bijvoorbeeld een bond stappen met de melding ‘wij hebben een probleem’ is voor clubs moeilijk. Ze zijn bang voor interventies, willen grip houden. En wat ook lastig is dat ze het vaak pas erg laat als een probleem ervaren. Ze zoeken hun handelingsperspectief dichtbij huis merken wij; bij hun eigen financiële adviseur, jurist of accountant.’
Het citaat laat zien dat men sommige signalen ook helemaal niet als belangrijk genoeg ziet om te delen. Dat lijkt vooral het geval in situaties waarbij er twijfel is of men wel met bepaalde geldschieters in zee moet gaan. Zo zoekt 18,5 procent van de clubs andere partijen op bij ‘verzoeken van een sponsor of donateur die enkel cash wilde betalen’, zoekt 13,3 procent van de clubs contact op met derden wanneer zij te maken hebben ‘met sponsors die anoniem wilden blijven’, en 10,5 procent bij ‘(telefonische) aanbiedingen van onbekenden om de club financieel te steunen’.
In gevallen waarin de misstanden concreter zijn, liggen verhoudingen anders: dan deelt zo’n 40-50 procent ervaringen met andere partijen. Dat geldt voor situaties waarbij sprake is van bedreiging, vrijwilligers die criminele connecties zouden hebben, leden of medewerkers de verdachte zijn in concrete strafzaken, wanneer de club door criminelen wordt gebruikt als ontmoetingsplek, wanneer gebouwen worden misbruikt voor illegale activiteiten, of wanneer er verdachte personen op de club rondhangen die geen lid zijn.
Het is dus duidelijk dat er gradaties zijn in wat de vereniging zelf kan en wil afhandelen, of wat men nodig vindt om met andere partijen te delen (die mogelijk kunnen meedenken of helpen). Opvallend in tabel 4.2 zijn de vier items die we hierboven nog niet hebben aangehaald, waaronder wedstrijdbeïnvloeding. Dat
Criminele inmenging in de amateursport 45
laatste wordt door twee clubs genoemd als iets wat zij meemaakten, maar beide clubs geven aan dit niet met derden te hebben gedeeld. Dat is op zichzelf opmerkelijk, gezien de grote aandacht die matchfixing in de afgelopen jaren heeft gekregen in de media. Verder lijken verenigingen weinig de weg naar buiten te zoeken als zij te maken krijgen met sponsoren en donateurs met een ‘vlekje’: met sponsoren of donateurs ‘die invloed eisen’, sponsoren ‘over wie er roddels zijn over criminele connecties’ of waarover ‘men weet dat zij in de clinch liggen met de gemeente of de belastingdienst’. Dit wordt in ongeveer een kwart van de gevallen met partijen buiten de vereniging gedeeld.
Tabel 4.2 Delen amateursportverenigingen hun ‘serieus te nemen signalen van (mogelijke) criminele inmenging’ met partijen buiten de vereniging? (in aantallen en procenten)
page46image8787392 page46image8791616 page46image8797568
Aantal Signalen van criminele inmenging ervaringen van (In de afgelopen twee jaar hebben we als vereniging te maken gehad verenigingen met...) (n=172)
Aantal keer gedeeld met derden (% hoe vaak gedeeld) 42 18 (42,3%)
42 20 (47,6%) 30 4 (13,3%)
27 5 (18,5%) 27 5 (18,5%) 24 6 (25,0%) 20 10 (50,0%) 19 8 (42,1%) 19 2 (10,5%) 16 7 (43,8%) 15 3 (20,0%) 13 5 (38,5%)
2 0 (0,0%) 2 1 (50,0%)
page46image8792000 page46image8796800 page46image8795264
... verdachte personen met (vermoedelijk) criminele connecties die op de vereniging rondhangen, maar geen lid zijn.
... bedreigingen richting het bestuur, vrijwilligers of leden ... een sponsor of donateur die anoniem wilde blijven (en wellicht
afhaakte toen dat niet kon). ... een sponsor of donateur die enkel cash wilde betalen (en wellicht
afhaakte toen dat niet kon). ... roddels dat een sponsor of donateur geld verdient met criminele
activiteiten. ... een sponsor of donateur die invloed eiste op het beleid van de
vereniging ... een lid dat in aanraking is gekomen met politie of justitie vanwege
betrokkenheid bij georganiseerde misdaad. ... een vrijwilliger met (vermoedelijk) contacten in het criminele
circuit. ... een (telefonisch) aanbod van onbekenden om de club financieel te
steunen. ... een vrijwilliger die verdachte was in een drugszaak of andere grote
strafzaak. ... een sponsor of donateur met een eigen onderneming die een
conflict had met de gemeente of de Belastingdienst ... personen met (vermoedelijk) criminele connecties die de
vereniging misbruikten als ontmoetingsplek ... verzoeken van buitenstaanders om het verloop van een wedstrijd
te beïnvloeden ... personen met (vermoedelijk) criminele connecties die de
gebouwen van de vereniging misbruikten voor het uitvoeren van criminele activiteiten (bijvoorbeeld voor drugsproductie of -opslag)
Totaal 298
Bron: Verdiepende enquête onder alle verenigingen van elf sportbonden, zomer 2020.
Hulp nodig?
94 (31,6%)
page46image22291312
Geredeneerd vanuit de wens tot het aanpakken van misstanden in de sport in algemene zin, stemt de waarneming niet gerust dat veel ervaringen niet worden gedeeld met anderen. Dit wil zeggen dat die andere partijen ook geen informatie krijgen die helpt om het probleem te agenderen, om de alertheid te
46 Criminele inmenging in de amateursport
vergroten, of te wijzen op risico’s. De vraag is dan ook of de clubs mogelijk wel hulpvragen hadden maar niet wisten bij wie of welke instantie ze die moesten neerleggen. Dat lijkt op basis van het onderzoek echter maar voor een klein deel van de clubs het geval. Desgevraagd geeft ongeveer 75 procent van alle clubs aan geen hulp nodig te hebben bij (mogelijke) signalen van criminele inmenging. Zo’n 20 procent twijfelt daar over, terwijl ongeveer 3 procent aangeeft wel een hulpvraag te hebben.
Figuur 4.1 Vraag om hulp van andere organisaties door amateursportverenigingen met betrekking tot het ingrijpen bij (mogelijke) signalen van criminele inmenging (in procenten)
0 20 40 60 80 100
Verenigingspanel (n=491) 3
Verdiepende enquête (n=1370) 4
Ja Nee Weet ik niet Geen antwoord
Bron: Verenigingspanel, zomer 2020; Verdiepende enquête onder alle verenigingen van elf sportbonden, zomer 2020.
Alle 219 verenigingsbestuurders die in de verdiepende enquête aangaven ofwel hulp te kunnen gebruiken bij situaties van (mogelijke) criminele inmenging ofwel daarover twijfelden, vroegen we wie of welke partij de club volgens hen dan het best die hulp zou kunnen bieden. De sportbond en de gemeenten zien zij het vaakst als mogelijk aanspreekpunt (zie figuur 4.2). Daarna volgen de politie en NOC*NSF. Het minst noemt men het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst. Een ‘partij’ waar de clubs verder aan denken zijn advocaten.
Kijken we naar de achtergrond van de verenigingen met een hulpvraag (zonder de ‘twijfelaars’), dan valt ten eerste op dat 24 van deze 49 verenigingen in de afgelopen twee jaar een signaal van criminele inmenging heeft ervaren, en 25 niet.5 Er blijkt dus zowel behoefte aan hulp te zijn bij verenigingen die zonder concrete ervaringen, als bij verenigingen die deze al wel hebben (gehad). Binnen de laatstgenoemde groep, zijn er vijftien verenigingen die hun signaal niet gedeeld hebben met derden, terwijl zij wel aangaven een hulpvraag te hebben. Het lijkt er dus op dat zij niet goed weten waar ze die
5 In de verdiepende enquête geven 49 van de 1.370 verenigingen aan dat zij wel een hulpvraag hebben met betrekking tot het ingrijpen bij (mogelijke) signalen van criminele inmenging. Dit komt neer op 3,57% van de verenigingen in de verdiepende enquête. In figuur 4.1 is gekozen om de procenten af te ronden op hele cijfers. Vandaar de 4% in figuur 4.1.
page47image22299968
75
73
12
22
11
Criminele inmenging in de amateursport 47
vraag moeten stellen. Dertien van deze (vijftien) verenigingen zijn bovendien ‘multi-signaal verenigingen’.
Figuur 4.2 Wie kunnen ‘amateursportverenigingen met een hulpvraag over criminele inmenging’ het best helpen, volgens verenigingsbestuurders? (in aantallen, n=476)
page48image22325312 page48image8411904 page48image8411904 page48image8411904 page48image8411904 page48image8411904 page48image8411904 page48image8411904 page48image8411904
Sportbond Gemeente Politie NOC*NSF Openbaar Ministerie Belastingdienst Van een andere partij
0 20 40 60 80 100 120 140 160 140
19
19 15
Bron: Verdiepende enquête onder alle verenigingen van elf sportbonden, zomer 2020.
4.4 De mogelijke preventieve waarde van de Code Goed Sportbestuur
De Code Goed Sportbestuur kan worden beschouwd als een (ethisch) kompas voor sportbonden en hun verenigingen, om met kwesties van integriteit om te kunnen gaan. Enkele bondsvoorzitters geven in de interviews aan dat de regels en richtlijnen uit de Code Goed Sportbestuur verplichtingen zijn voor hun verenigingen; tevens omdat ze een minimale bescherming bieden tegen, bijvoorbeeld, bepaalde vormen van criminele inmenging. Een van de bondsvoorzitters zegt bijvoorbeeld: ‘‘Good governance is voor ons het kompas waar we op varen en hierin hanteren wij een strakke lijn, dat is nodig om een schone, beheersbare en transparante sport te organiseren voor zowel de bonden, verenigingsbestuurders als de atleten zelf.’’
Uit de sportbondenmonitor 2018 van NOC*NSF blijkt dat 50 van de 73 sportbonden de richtlijnen uit de Code Goed Sportbestuur volledig hebben doorgevoerd. 23 sportbonden geven aan dat zij dit gedeeltelijk hebben gedaan. Er zijn geen sportbonden die de richtlijnen uit de code niet of nauwelijks hebben overgenomen.
In het onderhavige onderzoek is nagegaan hoe deze ‘code of conduct’ inmiddels is ‘geland’ bij sportverenigingen, gegeven de mogelijke betekenis van de Code Goed Sportbestuur bij het voorkomen van criminele inmenging. Om daar zicht op te krijgen voeren we een analyse uit op een reeds eerder verkregen dataset, namelijk een in de zomer van 2019 uitgevoerde peiling onder alle deelnemers aan het Verenigingspanel. Van een breed geïmplementeerde ‘code of conduct’ leek op dat moment nog geen sprake: 281 van de 405 bevraagde amateursportverenigingen gaven aan dat zij niet eerder gehoord hadden van de Code Goed Sportbestuur en daardoor niet bekend waren met de inhoud ervan. Daarnaast geven 98 amateursportverenigingen aan dat zij wel gehoord hebben van de Code Goed Sportbestuur maar niet bekend waren met de inhoud ervan (zie figuur 4.3).
48 Criminele inmenging in de amateursport
84 65
134
Figuur 4.3 Bekendheid van de Code Goed Sportbestuur onder bestuurders van amateursportverenigingen (in aantallen, n=405)
300
250
200
150
100
50 0
281
page49image22306128 page49image8436352 page49image8434432 page49image8436352 page49image8436352 page49image8436352 page49image8436352 page49image8432512 page49image8436352 page49image8428096 page49image8437120 page49image8428672 page49image8423680 page49image8423680 page49image8423680
Niet van gehoord
98
Van gehoord
26 Bekend met de inhoud
Bron: Mulier Instituut, Verenigingspanel, zomer 2019.
Verenigingen die nog niet bekend waren met de inhoud van de richtlijnen, bleken positief over de Code Goed Bestuur wanneer hen meer informatie werd verschaft over de inhoud en het doel ervan. De meeste van deze 379 amateursportverenigingen lieten weten dat de code kon helpen bij het goed besturen van hun vereniging en dat zij van plan waren deze te bekijken en bespreken in hun verenigingsbestuur (zie figuur 4.4).
Figuur 4.4 Meerwaarde van de Code Goed Sportbestuur voor amateursportverenigingen, naar mening van verenigingsbestuurders die nog niet bekend waren met de inhoud ervan (in aantallen, n=379)
200
150
100
50
0
Bron: Mulier Instituut, Verenigingspanel, zomer 2019.
page49image22309600
22 6
180
98
5
68
34 6
141 142
10
46
page49image8505216 page49image8503296 page49image8503296 page49image8503296 page49image22313184 page49image8423680
Een Code Goed Sportbestuur zou van meerwaarde kunnen zijn voor het besturen van onze vereniging
Nu ik weet dat de Code Goed Sportbestuur bestaat, ben ik van plan deze te bekijken en met het bestuur te bespreken
Helemaal Oneens Oneens Neutraal Eens Helemaal eens N.v.t.
Criminele inmenging in de amateursport
49
Deze bevindingen sluiten aan bij onderzoek van Hoeijmakers (2017b) die constateerde dat amateursportverenigingen het gedachtegoed van de Code Goed Sportbestuur interessant vonden. In hetzelfde onderzoek bleek wel dat sportverenigingen de regels en richtlijnen die volgen uit de code niet opgelegd willen krijgen. In België gebeurt dat overigens wel en zijn sportverenigingen verplicht de good governance code van de sport te implementeren. Doen zij dat niet, dan volgen er financiële maatregelen.
Een directeur Veiligheid en Integriteit van een bank, tevens lid van de Kamer Sport en Financieel Economische Criminaliteit van het IFFC (Institute for Financial Crime), adviseert om duidelijker richting sportverenigingen uit te dragen hoe de Code Goed Sportbestuur hen vooruit kan helpen. Verenigingsbestuurders moeten “verleid” worden om in het thema te investeren. De respondent geeft aan:
‘Het verschil met hoe banken met dit thema bezig zijn is immens. Bij een bank is er een conduct- team bijvoorbeeld. Zij werken aan de hand van de bankiers-eed, een code of conduct, wat het moreel kompas is in de vorm van principes, controls, waarden. Dat is onze poging om vanuit cultuurperspectief levend te maken wat het betekent om een goed lid te zijn van onze club. We verwachten van al onze medewerkers dat we dat uitdragen en normstellend laten zijn voor ons handelen.’
50
Criminele inmenging in de amateursport
5. De ondersteuning van sportverenigingen 5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk staat centraal welke ondersteuning sportverenigingen wordt geboden bij het tegengaan van criminele inmenging. Welke steun bieden de sportbonden en andere verenigingsondersteuners in dit opzicht? En welke initiatieven zijn er nog meer die kunnen helpen bij het vergroten van de weerbaarheid van verenigingen tegen criminele inmenging? In dit hoofdstuk komen drie thema’s aan bod:
  •  steun op het vlak van preventiebeleid en voorlichting (paragraaf 5.2);
  •  steun bij een hulpvraag (oftewel: goede opvolging) (paragraaf 5.3);
  •  steun door ingrijpen bij regelovertreding en strafbaar gedrag (paragraaf 5.4).
    We beschrijven de inzet op deze fronten en gaan in op de vraag hoe betrokkenen de daarbij beoogde doelen en behaalde resultaten beschouwen.
5.2 Steun op het vlak van preventiebeleid en voorlichting
Het onderhavige onderzoek wijst uit dat sportverenigingen op dit moment zeer beperkt informatie krijgen aangereikt over (het belang van) het voorkomen van criminele inmenging. De aandacht die er is – zo geven onze respondenten aan - kadert vooral binnen de ‘zorg voor een nette, transparantie financiële huishouding’, waarmee de vereniging zwarte geldstromen tegengaat. Verschillende respondenten geven aan dat zij deze boodschap vooral ervaren als een ‘vermanend vingertje naar de club’ op het niveau van ‘je mag geen ruimte geven aan belastingontduiking hoor’. Geïnterviewden associëren dit niet direct met het buiten de deur houden van ondermijnende (georganiseerde) misdaad of voorkomen dat niet-integere personen met criminele connecties invloed krijgen op het clubbeleid. De aspecten ‘macht’, ‘misbruik’ en ‘sociaal witwassen’ komen echter nauwelijks aan bod. Het roept de vraag op of de boodschap ‘geef criminelen geen ruimte’ wel met voldoende urgentie doorkomt.
Nieuw terrein
NOC*NSF en de KNVB hebben een e-learning module ontwikkeld, die in augustus 2020 op de website van het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) werd geplaatst (centrumveiligesport.nl). Daarin wordt nadrukkelijk wél de link gelegd met voorkomen dat criminelen ‘de cultuur’ van de club kapotmaken. De module gaat in op het belang van financiële integriteit, om daarmee criminele inmenging, fraude en corruptie te signaleren en te voorkomen. De e-learning module concentreert zich op situaties die de wenkbrauwen zouden moeten doen fronsen. Deelnemers worden, bijvoorbeeld in een testje, uitgedaagd om aan te geven hoe zij zouden handelen in concrete situaties, waarna feedback wordt gegeven op de effectiviteit van die keuze. Aan bod komen diverse ‘niet pluis signalen’ zoals activiteiten in de kantine in de avond en nacht; een onbekende donateur; contante betalingen aan of cadeautjes voor spelers zonder goedkeuring van het bestuur; sponsorgeld buiten contracten om of van privépersonen; onlogisch hoge sponsorbedragen; financiën die niet transparant of duidelijk zijn; negatieve kasverschillen; en onbetaalde facturen. De deelnemers wordt gewezen op de mogelijkheden van het nemen van preventiemaatregelen op drie thema’s: bestuur, inkomsten (sponsoring) en controle (financiën), met een verwijzing naar de ‘Signaal & Interventiekaart Integriteitsrisico’s bij sportclubs’ die in 2019 is opgesteld door de Taskforce- RIEC Brabant-Zeeland. Verder wordt verwezen naar partijen waar nadere informatie kan worden verkregen, of concrete hulp:
  1. politie (en dan in het bijzonder de wijkagent);
  2. Belastingdienst (hierbij verwijst men naar de speciale website met info over fiscale zaken speciaal
    voor sportverenigingen);
  3. gemeente (bij deze ‘hulplijn’ worden meerdere ingangen genoemd: burgemeester, wethouder
    sport, ambtenaren veiligheid, clubondersteuning);
    Criminele inmenging in de amateursport 51
  1. het CVSN (in de e-learning wordt aangegeven: ‘‘dit is een kenniscentrum voor sportverenigingen en –bonden, gericht op het maken van beleid, geven van advies en voorlichting en helpen met preventie en ondersteuning bij incidenten’’ met vervolgens de vermelding van contactgegevens en website);
  2. Sportlink (een bedrijf met speciale softwareproducten voor sportbesturen);
  3. de eigen sportbond.
Momenteel wordt er gewerkt aan een e-learning module over de Code Goed Sportbestuur. Deze komt naar verwachting in het najaar van 2020 beschikbaar.
Slechts enkele sportbonden geven preventietips
De enquête die werd afgenomen onder de sportbonden (zie paragraaf 1.5), wijst uit dat twee bonden – naast het uitdragen van de Code Goed Sportbestuur – concrete preventietips geven aan de aangesloten verenigingen, die specifiek zijn gericht op het voorkomen dat criminelen zich nestelen in ‘hun’ sport. Een voorbeeld van een dergelijke preventietip is de communicatie van de KNVB op 7 november 2019 naar aanleiding van een item van RTL Nieuws over criminele invloeden in het amateurvoetbal (zie tekstvak 5.1). Een aantal sportbonden gaf aan dat hun medewerkers cursussen hebben gevolgd rondom het thema crimineel weldoenerschap. Via hun nieuwsbrieven hebben zij de inzichten die daaruit voortkwamen doorgegeven aan de aangesloten verenigingen. ‘In onze [bond] gaat het veelal niet om grote geldbedragen. Er zijn dus nog geen signalen ontvangen. Wel heeft [de bestuurder] van de [onze bond] deelgenomen aan een bijeenkomst over dit thema, waarna er informatie is verspreid via de nieuwsbrief aan verenigingen. Als er makkelijk te verspreiden informatie is, zullen wij dat ook zeker verspreiden.’’ Andere sportbonden vragen naar aanleiding van ons onderzoek expliciet om hulp om het thema meer op te pakken in hun sport, ‘Bijzonder onderwerp wat bij ons (gelukkig) niet voorbijgekomen is. Dus is mijn vraag is wat wij nu zouden kunnen/moeten gaan doen op dit gebied?’
De Belastingdienst helpt meer op afstand
De (toenmalige) Coördinatiegroep sport van de Belastingdienst, die zich bezig hield met fiscaal toezicht op amateursportverenigingen, heeft in de periode 2013 tot en met 2016 enkele malen lokale bijeenkomsten georganiseerd voor bestuurders van amateursportclubs, met als thema financiële integriteit. Het onderwerp criminele inmenging kwam daarbij eveneens aan de orde, aldus de oud- voorzitter van de coördinatiegroep. De Coördinatiegroep sport werd gevormd omdat bij amateurvoetbalverenigingen veel correcties nodig bleken (Van Vooren, 2018). Om die reden werden in elke belastingregio specialisten voor sportverenigingen aangewezen, die gezamenlijk een landelijk netwerk vormden. Na 2016 is het landelijke netwerk voor toezicht op amateurverenigingen opgeheven en werd ook met de voorlichtingsbijeenkomsten gestopt. Enkele experts zijn op regioniveau verder gegaan. ‘Maar dat is per regio heel verschillend’, aldus een respondent. Bestuurders van amateursportverenigingen worden thans voor relevante informatie doorverwezen naar de website van de Belastingdienst en naar de twee ‘klantcoördinatoren’ van het team ‘Landelijke doelgroep Sport Belastingdienst’. Deze klantcoördinatoren richten zich echter vooral op de betaalde sporttak en niet op de amateursportverenigingen. De oud-voorzitter van de voormalige Coördinatiegroep sport van de Belastingdienst reflecteert:
‘Het was op directieniveau een keuze om het zo aan te pakken. De activiteiten van de werkgroep waren vooral aan de voorkant, gericht op het voorkomen van problemen. Door het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten voor clubs vooral; gericht op het versterken van clubs. We wilden hen toen met name wijzen op de risico’s van het buiten de boeken om betalen van spelers. Op zich met name ingestoken vanuit de fiscale risico’s die daarin zitten, maar op dat front dingen netjes doen houdt natuurlijk ook de drugsgeldstroom buiten de deur. Ik heb als een leeuw gevochten om die aanpak te behouden, maar voor de directie was dat lastig: je ziet niet direct het effect en je haalt er geen geld mee op. Je voorkomt gedoe maar kunt dat niet meetbaar
52
Criminele inmenging in de amateursport
aantonen. In 2016 hebben we ons laatste ronde van informatiebijeenkomsten georganiseerd. Dat was op zo’n 20-25 plaatsen, samen met de hockeybond, KNVB en tennisbond. Dat werd goed bezocht, door allerlei clubs. Dit loslaten zie ik als een risico voor de amateursport.’
Behoefte aan delen van verhalen
In de afgelopen jaren werden daarnaast meer incidenteel informatiebijeenkomsten voor bestuurders van amateursportclubs georganiseerd waarin ook het vraagstuk van integriteit en criminele inmenging aan de orde kwam. Deze bijeenkomsten werden georganiseerd door het IFFC, door de Taskforce RIEC Brabant Zeeland, door enkele gemeenten en provincies, en op initiatief van het Wagner-Instituut. Het meest recente voorbeeld hiervan is het seminar ‘ondermijning in de sport’ van 13 februari 2020. De nadruk lag tijdens deze bijeenkomsten vooral op voetbalverenigingen. Een van de organisatoren vertelt:
‘Je merkt er dat het onderwerp van criminele inmenging voor de meeste bestuurders nog maar kort en beperkt in beeld is. Het geeft me soms het gevoel van trekken aan een dood paard. Je moet smeuïge dingen kunnen vertellen om mensen erin mee te nemen, concrete casussen. Pas dan zie je hoe ernstig het is. Omdat er kinderen bij betrokken zijn, vrijwilligers. Dat wil je niet. We moeten besturen juist dat deel van het probleem laten zien, de gevaren voor hen, voor hun mensen en hun club. Om ze mee te nemen. Hoe meer er op tafel komt, hoe meer gevoeligheid we ervoor creëren.’
Tekstvak 5.1 Voorbeeld van preventietips vanuit de KNVB aan amateursportverenigingen om de mogelijkheid van criminele inmenging te beperken
Maar welke acties kan je als club zelf ondernemen als je twijfelt aan de integriteit van een sponsor of investeerder?
  •  Maak binnen je vereniging bespreekbaar hoe om te gaan met sponsors of investeerders.
  •  Ga open het gesprek aan met mogelijke sponsors of investeerders. Kijk hierbij naar motivatie,
    gedrag en achtergrond van de sponsor of investeerder.
  •  Maak het thema veilige sportomgeving onderdeel van je verenigingsbeleid en stel
    vertrouwenspersonen aan binnen de vereniging. En besteedt daarbij aandacht aan de cultuur, normen en waarden die centraal staan binnen je vereniging. Wat vinden wij toelaatbaar gedrag en hoe zorgen we voor een plezierige en veilige sportomgeving voor onze leden?
  •  Vraag bij mogelijke sponsors of investeerders om een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG).
  •  Neem bij twijfel of vragen contact op met je Verenigingsadviseur. Zo kan de Verenigingsadviseur
    een Procesbegeleider aanbieden die een bestuur bewust kan maken van haar taken en rollen als het gaat om de identiteit van – en de gewenste waarden en normen binnen de vereniging. Dikwijls gebeurt dit een fase daarna in ‘spiegelsessies’ met leden, commissieleden, overige vrijwilligers en ouders.
  •  Bouw een relatie en goede vertrouwenssfeer op met je gemeente en andere voetbalclubs in je omgeving om het gesprek hierover aan te gaan.
  •  De politie en het Openbaar Ministerie zijn op het terrein van veiligheid en ondermijning de professionals. Samenwerking op lokaal niveau met deze partners kan bijdragen aan de voorkoming van criminele ondermijning bij sportverenigingen.
Bron: Website KNVB, 7 november 2019, n.a.v. item RTL Nieuws over criminele invloeden in het amateurvoetbal.
Maar welke acties kan je als club zelf ondernemen als je twijfelt aan de integriteit van een sponsor of investeerder? Maak binnen je vereniging bespreekbaar hoe om te gaan met sponsors of investeerders. Ga open het gesprek aan met mogelijke sponsors of investeerders. Kijk hierbij naar motivatie, gedrag en achtergrond van de sponsor of investeerder.
Maak het thema veilige sportomgeving onderdeel van je verenigingsbeleid en stel vertrouwenspersonen
Criminele inmenging in de amateursport 53
aan binnen de vereniging. En besteedt daarbij aandacht aan de cultuur, normen en waarden die centraal staan binnen je vereniging. Wat vinden wij toelaatbaar gedrag en hoe zorgen we voor een plezierige en veilige sportomgeving voor onze leden?
Vraag bij mogelijke sponsors of investeerders om een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG).
Gemeentelijke regie op aandacht voor preventie
Tot slot zoeken ook gemeenten naar manieren om het probleem van criminele inmenging preventief aan te pakken. Op grond van het onderzoek is het niet mogelijk om een totaaloverzicht te bieden, maar illustratief zijn initiatieven in de gemeenten Vlaardingen en Nijkerk.
De gemeente Vlaardingen heeft besloten gedragsregels op te gaan leggen aan alle buitensportverenigingen die huurcontracten met de gemeente hebben, door middel van het opnemen van deze regels in bestaande huurcontracten. De gemeente ziet dit als een mogelijkheid om met de clubs het gesprek te voeren over hun aandacht voor het thema veiligheid in al haar aspecten. Het gaat om concrete afspraken ten aanzien van wenselijk gedrag, zowel van sportbestuurders en het sporttechnisch kader, van coaches, trainers en begeleiders van sportteams. De gemeente draagt hiermee de boodschap uit dat deze personen de basis van de sportclub vormen en daarom van onbesproken gedrag moeten zijn. Gaat de vereniging niet met deze gedragsregels akkoord, dan verandert de verhouding tussen de gemeente en de club: van ondersteunend naar kritisch, met als optionele mogelijkheid het verbreken van de steun vanuit de gemeente als de situatie daarom vraagt.
De gemeente Nijkerk investeert nadrukkelijk in het incorporeren van aandacht voor ‘criminele inmenging en amateursport’ binnen haar bredere ondermijningsaanpak. Die keuze volgde op een analyse van ondermijningsproblemen in de gehele regio Gelderland. Eén van de conclusies uit het rapport was dat in delen van Gelderland signalen bekend zijn van het sponsoren met vermoedelijk crimineel geld, van voetbal- en andere sportverenigingen (Van der Meer & Riemens, 2020). De gemeente Nijkerk wil, onder andere met een meldpunt ondermijning, bereiken dat partijen voor hulp makkelijker hun weg richting de gemeente vinden. Dit meldpunt is thans intern beschikbaar voor medewerkers binnen de gemeentelijke organisatie, om signalen intern door te geleiden naar de juiste personen, maar het plan is om het ook open te gaan stellen voor welzijnsorganisaties en sportverenigingen. Daarnaast zijn er in Nijkerk diverse maatregelen genomen die niet sportspecifiek zijn, maar wel gericht op het beter vanuit het gemeentebelang kunnen aanpakken van ondermijning (Gemeente Nijkerk, 2019). Er is bijvoorbeeld een ondermijningsartikel opgenomen in de gemeentelijke regelgeving inzake de bestuurlijke handhaving. Dit geeft de burgemeester meer bevoegdheden. Verder is er een flexteam ondermijning opgericht. Dat flexteam bestaat uit diverse samenwerkingspartners die bespreken welke signalen zij opvangen die mogelijk wijzen op criminele inmenging. Op termijn is het de bedoeling dat er ook casussen worden besproken. Daarmee wordt een versterking van de kennisopbouw en informatie-uitwisseling tussen partijen beoogd, alsmede bewustwording van het probleem in de gemeentelijke organisatie.
Ook in enkele grotere gemeenten - die de afgelopen jaren te maken hadden met voorbeelden van criminele inmenging bij amateursportclubs - zien we aanzetten tot meer gemeentelijke regie op de preventiekant. Dat heeft vooralsnog alleen de vorm van ingediende moties en verkennende onderzoeken in Rotterdam, Amsterdam, Utrecht en Den Haag.
Aandacht voor het thema criminele inmenging bij amateursportverenigingen vanuit de gemeentelijke organisatie is niet vanzelfsprekend. Het belang van inzet hierop wordt niet actief uitgedragen in de lokale sportakkoorden (zie tekstvak 5.2). Uit de kwantitatieve beleids-en zoektermanalyse die wij uitvoerden op de huidige 302 lokale sportakkoorden, blijkt dat twee gemeenten (de gemeenten Best en Duiven) de komende jaren de lokale sportakkoorden gebruiken om onder andere criminele inmenging bij sportverenigingen in hun gemeenten tegen te gaan. 37 andere gemeenten besteden er zijdelings aandacht aan: ze geven bijvoorbeeld aan ondersteunende initiatieven te ontplooien zoals het promoten van de Code Goed Sportbestuur, in te zetten op integriteit bij sportverenigingen, een lokaal meldpunt voor integriteit of misbruik in de sport op te zetten of het gebruik van VOG voor trainers en rechtspersonen te stimuleren.
54 Criminele inmenging in de amateursport
263 gemeenten gebruiken de sportakkoorden niet om actief uit te dragen dat zij aandacht hebben voor het thema (voorkomen van) criminele inmenging.
Figuur 5.4 Aandacht in de lokale sportakkoorden voor het thema criminele inmenging (in aantallen, n=302)
page55image22484336
2
263
37
page55image22492064
Bron: Mulier instituut, analyse lokale sportakkoorden, zomer 2020. * Gezocht op kernwoorden ‘Code Goed Sportbestuur’, ‘integriteit’, ‘meldpunt’ en/of ‘VOG’.
Tekstvak 5.2 Lokale sportakkoorden
Ja Zijdelings* Nee
De lokale sportakkoorden volgen uit het Nationaal Sportakkoord dat in 2018 werd getekend. Een van de ambities waarop het ministerie van VWS de komende jaren vooruitgang wil boeken is ‘positieve sportcultuur’. Binnen dit thema wordt er onder andere gestreefd naar een sportsituatie waarin leuk, veilig en zorgeloos sporten voorop staat. Om deze ambitie te realiseren worden sport- en beweegaanbieders, gemeenten en andere (potentiële) partners op lokaal niveau uitgedaagd hieraan uitvoering geven.
5.3 Steun bij een hulpvraag (oftewel: goede opvolging)
Wat als het bestuur van een club wíl ingrijpen, omdat ze criminele inmenging vermoedt of daar al concreet last van ervaart, maar niet weet hoe? Wat zijn dan de wegen die kunnen worden bewandeld? En ook: hoe oordelen betrokkenen over de kwaliteit van de hulp die van instanties wordt verkregen? Bij deze vragen gaat het vooral om het vinden van de juiste mensen die de club verder kunnen helpen. Zijn ze er, zijn ze vindbaar en worden ze gevonden?
In het vorige hoofdstuk werd geconstateerd dat clubs zelf niet snel de stap naar buiten zetten. Als ze dat doen, dan lijkt de eigen sportbond, met de daar aanwezige vertrouwenspersoon, regioadviseur of - coördinator, voor veel clubbestuurders een eerste voor de hand liggende, veilige en logische keuze. Bij de bonden zijn er tot nog toe echter weinig meldingen of vragen binnengekomen (zie paragraaf 3.2.3). En ook zijn er maar enkele bonden die bestuurders of sporters uitdrukkelijk uitnodigen om dergelijke meldingen te doen. Daarbij kwam in eerder onderzoek onder voetbalclubs naar voren dat verenigingsbestuurders de relatie met de eigen bond soms lastig vinden bij vraagstukken rondom criminele inmenging, omdat men bang is dat er meteen wordt ingegrepen of dat ‘de regie wordt overgenomen’ (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2019). Datzelfde gevoel kan leven ten opzichte van de gemeente,
Criminele inmenging in de amateursport 55
Belastingdienst en de politie. Bovendien is het voor clubbestuurders ook bij die instanties soms lastig om het juiste aanspreekpunt te vinden.
Sommige sportbonden geven aan dat het voor hen moeilijk is om ondersteuning aan verenigingen te bieden als die hen niet informeren, ‘Wij hebben een tijd geleden één melding gekregen van inmenging door een motorbende. De dreigingen naar de betrokkenen toe maakten dat een lastige kwestie omdat betrokkenen er daardoor geen zaak van durfden te maken.’ Daarbij speelt dat sportbonden een beperkt ‘interventiemandaat’ hebben. Dit wordt verwoord door een vertegenwoordiger van een van de sportbonden: ‘Als [bond] nemen we uiteraard onze verantwoordelijkheid, maar we zijn een sportbond met beperkte bevoegdheden op dit specifieke gebied. We zijn geen opsporingsinstantie. Daarom is samenwerking en informatie-uitwisseling met de overheid, politie en gemeenten op dit thema zeer belangrijk. We werken waar mogelijk samen met de instanties die beschikken over de juiste bevoegdheden en mandaat.’ Door de beperkte mogelijkheden van informatie-uitwisseling met opsporingsinstanties op casusniveau, weten sportbonden vaak niet of er daadwerkelijk iets crimineels aan de hand is bij amateursportverenigingen. ‘Wij hebben onvoldoende zicht op wat zich achter de schermen afspeelt; het is dus niet uitgesloten dat er hier en daar wel degelijk sprake is van criminele inmenging’, aldus een van de geïnterviewden.
In het complexe geheel van mogelijke meedenkers en helpers zou volgens geïnterviewden het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN), een neutrale, begeleidende en adviserende rol kunnen hebben, net als bij matchfixing, seksueel grensoverschrijdend gedrag, doping en pesten. Een niet onbelangrijke ‘maar’ daarbij is dat het CSVN zich nog niet duidelijk profileert als loket voor vragen over ‘criminele inmenging’ richting sportverenigingen. Dat wordt enkel aangeduid in de eerder beschreven e-learning module, waarin CVSN wordt genoemd als een van de partijen die clubs kunnen helpen. Daarbij is de verwijzing naar het CVSN onderdeel van een ‘keuzemenu’ van zes verschillende partijen, maar wordt niet direct duidelijk welke instantie voor welke problemen het eerste aanspreekpunt is. De module behandelt immers uiteenlopende kwesties: bestuursaansprakelijkheid; hoe met de media om te gaan; of bepaalde informatie wel gedeeld kan worden; hoe men de veiligheid voor sporters kan blijven waarborgen; of men een VOG kan verplichten; wat men van de eigen bond kan verwachten of van de gemeente; of anoniem melden zin heeft; en welke stappen men eerst moet zetten bij vermoedens van criminele inmenging. Het is in dat kader illustratief dat het CVSN liet weten dat vragen daarover niet bij hen worden gesteld:
‘Bij de meldingen die bij het CVSN binnenkomen zit er niks op dat gebied van criminele inmenging zoals jullie schetsen. Wat wij aan georganiseerde misdaad zien heeft niks te maken met witwassen en is enkel gelieerd aan seksueel misbruik. Kinderporno die wordt aangetroffen in onderzoek bijvoorbeeld, of gerapporteerde seksuele handelingen met minderjarigen. Wel is er zijdelings een enkele keer in een casus genoemd dat een bestuurder niet zuiver omging met de financiën, maar zonder dat dat de kern van aandacht was in die zaak. Het is meer dat een melder daarmee dan een beeld wilde schetsen van het karakter van die persoon, van het feit dat deze ‘op veel meer vlakken niet te vertrouwen was’. Op dat punt wordt dan geen aangifte gedaan.’
Van een ‘one-stop-shop principe’, ofwel één punt waar verenigingsbestuurders met al hun hulpvragen terecht kunnen, is derhalve geen sprake. Het ontbreekt dan ook aan inzicht in hoe en waar bestuurders hun adviezen inwinnen, als ze dat al bij een instantie doen. Enkele respondenten vermoeden dat de eigen financieel adviseurs daar soms bij helpen. Eerder onderzoek liet zien dat bestuursleden soms een
56 Criminele inmenging in de amateursport
achtergrond hebben bij de politie of Belastingdienst, hetgeen hen wellicht behulpzaam kan zijn bij het vinden van de juiste ingangen (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2019).
5.4 Steun door ingrijpen bij regelovertreding en strafbaar gedrag
Tot slot lag de vraag voor op welke wijze de toezichthouders, bestuurlijke handhavers en opsporingsinstanties omgaan met clubs die welbewust niet integer handelen en juist profiteren van connecties met criminelen? Een repressieve aanpak is immers ook een vorm van steun bieden aan verenigingen: zo blijft de gehele sportsector veilig en eerlijk, en ook de daaraan gekoppelde competities. De vraag is of er adequaat wordt ingegrepen en daarmee ook de gewenste impact wordt bereikt.
Actief signaleren en ingrijpen bij criminele inmenging
Bij criminele inmenging in sportverenigingen gaat het om een verborgen vorm van criminaliteit. De handhavings- en opsporingsinstanties zijn dus enerzijds afhankelijk van informatie die zij daarover uit de sportwereld zelf krijgen. Anderzijds kunnen zij ook actief zoeken naar problemen. Zoals hiervoor al werd beschreven, ondernam de Belastingdienst actie omdat het opviel dat er bij amateursportverenigingen in het voetbal vaak fiscale correcties moesten worden toegepast. Ook de gemeente en de politie kunnen actief zoeken naar ‘rode vlaggen’. Daarbij is het bijeenbrengen van signalen waarover verschillende instanties beschikken, doorgaans essentieel. De praktijk wijst uit dat dit meestal pas wordt gedaan wanneer aan de clubs gerelateerde individuen onderwerp worden van handhavingstrajecten of opsporingsonderzoeken (zie paragraaf 3.2.1). Wanneer de indicaties voldoende zwaar zijn, kunnen bijvoorbeeld de RIEC’s worden ingeschakeld om gegevens bij elkaar te brengen.
Het onderhavige onderzoek laat zien dat actief zoeken naar indicaties van mogelijke fraude of criminele inmenging bij amateursportverenigingen, met mogelijk ook ingebracht crimineel geld of spanningsvolle bestuurssituaties, nauwelijks gebeurt. Voorbeelden van systematische analyses van ‘clubs die opvallen’ vanwege scheve verhoudingen van investeringen en inkomsten of vanwege betrokkenheid van als verdacht te bestempelen personen die de club geld geven, zijn niet gevonden. Wel is het RIEC Rotterdam bezig met het ontwikkelen van een diagnose-instrument om te kunnen beoordelen of een club voor nader onderzoek in aanmerking komt. Daarnaast leveren de regionale ondermijningsbeelden soms indicaties op die laten zien dat criminelen zich dicht tegen sportverenigingen aan bewegen (dit wordt genoemd in Gelderland, Rotterdam, Brabant/Zeeland en Limburg). Al met al blijft vanuit ondermijningsperspectief de actieve aandacht voor de amateursportwereld zeer beperkt.
Het is dan ook niet verbazingwekkend dat vanuit de hoek van de opsporingsinstanties een zekere mate van frustratie kan worden beluisterd. Een vertegenwoordiger van het openbaar ministerie met ervaring in de aanpak van fraude en corruptie in de sport, verwoordde dit als volgt.
‘We hebben als overheid de afgelopen decennia veel te veel ruimte gegeven aan personen die fraude normaal vinden. Ze komen er al jaren mee weg en de overheid stelt zich te servicegericht op. Ik vind dat een cultuurding. Als je op dit front iets wilt veranderen, moet je grof ingrijpen op plekken waar je overschrijdingen ziet. Vergunningen intrekken. Clubs sluiten. En niet iemand een kleine boete geven. Dat heeft geen effect.’
Ook verschillende verenigingsbestuurders gaven in de verdiepende enquête (zie paragraaf 1.5) aan dat de aandacht van de instanties in hun ogen nog te beperkt is. Een van hen stelde het volgende:
‘Zolang overheden en sportbond weinig zichtbaar actie ondernemen om dit tegen te gaan en te bestrijden is het een ingewikkeld en vrijwel onoplosbaar fenomeen. Degenen die zich aan de
Criminele inmenging in de amateursport 57
regels houden en proberen op een normale nette wijze een club te besturen, snijden zichzelf daarmee in de vingers.’
Ingrijpen met behoud van de club: hoe dan?
Wanneer er wél signalen samenkomen over een club, is het zeer moeilijk om de benodigde menskracht en middelen vrij te maken om, bijvoorbeeld, de administratie van een club door te lichten of de integriteit van een clubbestuur nader te onderzoeken. Een van de respondenten illustreert dit aan de hand van een concrete casus:
‘We hebben in onze regio een sportvereniging die voorkomt in meerdere RIEC casussen: vanwege enkele individuele criminelen die onze aandacht hebben, enkele personen die voorkomen in de harde kern van hooligans, rond OMG leden, en ook zien we dat het clubhuis voor hen een speciale functie heeft als treflocatie. Hoeveel aanleiding wil je hebben om ook het gebouw en de club goed in de gaten te houden? Zeker omdat het in een achterstandswijk staat. Gek genoeg gebeurt dit niet. Verschillende krachten spelen daarin een rol. Zo lijkt het voor het gebiedsteam van de politie om wat voor reden dan ook een plek geworden waar ze nauwelijks naartoe gaan. Zeker niet zonder duidelijke aanleiding, en incidenten zijn er verder niet. Liever zien ze dat er een groot onderzoek wordt opgestart. Zomaar een controlegesprek gaan voeren gebeurt nu niet of nauwelijks. Maar voor mij is het ‘en-en’: dat er geen aangiftes of meldingen van incidenten zijn, wil nog niet zeggen dat je niet wilt weten wie daar aanwezig zijn. Ik vind: aanpakken die club, en hun velden aan een nettere club overdragen. Zoveel leden hebben ze niet en wat er komt is vaak fout. Na zo’n zuiveringsactie heeft de jeugd in wijk er veel meer aan. Hier moet iemand de handschoen oppakken en zeggen: en nu gaan we de hele criminele infrastructuur in en rondom die club, vanuit het belang van de wijk, integraal aanpakken, in plaats van te blijven hangen op de individuele subjecten die er rondlopen. Breng het als RIEC casus richting het actiecentrum ondermijning zou ik zeggen. Dan heb je in ieder geval een structuur van het maandelijks bijeen brengen van informatie.’
Een gemeentelijk coördinator aanpak georganiseerde misdaad heeft een vergelijkbaar voorbeeld. Enkele jaren geleden waren er twijfels bij een handbalvereniging die er in korte tijd in slaagde om in steeds hogere competities mee te spelen, en vanwege een sponsor die de aandacht had van het RIEC. Er is toen niets ondernomen richting de club. Niet door het RIEC en niet door afzonderlijke partners. De respondent schetst het dilemma:
‘Je merkt dan toch dat ingrijpen bij mogelijke criminele inmenging gevoelig ligt. Je wil namelijk niet dat het ertoe leidt dat de sport wegvalt. We willen als gemeente dat er een goede basis is om te sporten. De club moet wel overleven.’
En ook een projectleider ondermijning van de politie vertelt over een casus waarbij er terughoudendheid was om in te grijpen:
‘Bij een oude casus woog het belang van ‘de club moet door’ zo zwaar dat het de gemeente echt niet uitmaakte wie er voorzitter werd. Vervolgens ging het daar inderdaad de verkeerde kant uit. En de gemeente bleef steunen. Er werden tonnen belastinggeld in nieuwe velden gestoken, terwijl er tegelijkertijd wel een criminele sponsor was. Dat leidde tot heel veel moeilijke gesprekken. Bestuursleden van de club vertrokken omdat ze er niet mee geassocieerd wilden worden. Punt is dat dan juist degenen vertrekken waarmee je nog wel iets in positieve zin zou kunnen bereiken.’
Juist de gemeente is hier aan zet, aldus veel respondenten. De gemeente heeft de beste positie om op te komen voor het belang van de sporters in de wijk en om dit soort situaties over te gaan tot actie. Zo geeft
58 Criminele inmenging in de amateursport
een RIEC-adviseur aan dat een aanpak vanuit de gemeente noodzakelijk is voor zowel de snelheid van ingrijpen als voor het afgeven van het juiste signaal:
‘Ik vind het sterk als een gemeentebestuurder zijn verantwoordelijkheid neemt bij signalen van criminele inmenging. Dat maakt de aanpak veel minder afhankelijk van de inzet van één partij en het levert ook sneller resultaat. Steek je bijvoorbeeld in via de Belastingdienst dan gaan dingen veel trager; de gemeente heeft een sneller tempo. En als zij ingrijpen dan laat je ook zien hoe er vanuit de gemeenschap over gedacht wordt.’
Daar staat volgens dezelfde geïnterviewde tegenover dat ook dan een lange adem nodig is, onder verwijzing naar het voorbeeld van OFC (zie hoofdstuk 2). De criminele clubs verzetten zich via hun advocaten met hand en tand tegen elke maatregel, met als gevolg taaie en langdurige juridische procedures. Daarbij wordt niet zelden gepoogd om de (lokale) media als bondgenoot in te schakelen, maar ook raadsleden, door erop te hameren dat er ‘niets is bewezen’ (Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2018). Het vasthouden van het bestuurlijke commitment is een doorlopende uitdaging: een nieuwe burgemeester kan er bijvoorbeeld weer anders over denken. Daarbij maakt het ook uit of de sportvereniging in een kleine of in een grote gemeente is gevestigd:
‘Een vuist maken tegen dit soort krachten is in een dorp anders dan in een grote stad. In dorpen hebben ze weinig ervaring met lastige dossiers en ook geen grote afdelingen die dat kunnen oppakken. ‘Wat moeten we hiermee’, is daar de grote vraag. Dit soort grote verschillen in ambtelijke en bestuurlijke dynamiek, daar moeten we goed rekening mee houden. Want tegelijkertijd kunnen situaties in dorpen net zo dreigend zijn en soms zelfs dreigender voor de gemeenschap, omdat mensen veel persoonlijker aan elkaar gelinkt zijn.’
Het onderstreept het belang van het op orde brengen van de basale preventie, om zoveel mogelijk te voorkomen dat criminelen zich in sportverenigingen kunnen inmengen. Clubs moeten worden geholpen met het op orde brengen van de maatregelen zoals VOG’s, werken met sponsorovereenkomsten, enzovoorts (zie hoofdstuk 2).
Voeren van ‘bewustwordingsgesprekken’
Bewustwordingsgesprekken zijn een instrument dat met enige regelmaat wordt gehanteerd in situaties waarin er wel aanwijzingen zijn dat er sprake is van illegale of ongewenste activiteiten, terwijl die op dat moment nog niet kunnen worden bewezen. Het voeren van een gesprek met het oogmerk van gedragsverandering, kan in zulke gevallen effectief zijn, wanneer de partij in kwestie er gevoelig voor is. In een bewustwordingsgesprek wordt vertrouwelijke informatie verstrekt en worden risico’s besproken, om aan te zetten tot zelfreflectie en mogelijk uit te komen op samenwerking in de aanpak van problemen. De interviews laten zien dat de politie dergelijke gesprekken zo nu en dan aangaat met bestuursleden van sportclubs, wanneer zij in principe van goede wil zijn, maar geen weet hebben van het criminele gehalte van de personen met wie zij op de club te maken hebben, of in zee dreigen te gaan met een criminele sponsor. Zulke bewustwordingsgesprekken worden door de politie bijvoorbeeld ook gevoerd met gemeenteambtenaren die er sporten, om ‘informeel wat zand in de machine te gooien en om te zien wat er gaat gebeuren’. Een projectleider ondermijning van de politie illustreert hoe dit in zijn werk gaat:
‘Een van hen zei ik ‘weet je wel dat je tussen de zware criminelen sport en waarom accepteer jij hun geld?’ Maar hij ontkende en vond het allemaal geen probleem. Ik twijfelde aan zijn integriteit, maar kon toen verder niet veel. Een ander, ook ambtenaar, was er zelfs trainer.’
Het valt op grond van het onderzoek niet te beoordelen wat de directe impact van dit soort gesprekken is. Wel leveren ze veel informatie op die kan helpen bij het opbouwen van een dossier of een concrete
Criminele inmenging in de amateursport 59
verdenking, ook wanneer het gesprek niet tot gedragsverandering bij het clubbestuur leidt. Het volgende citaat laat dit zien:
‘Een trainer die we in de gaten houden is weliswaar weggegaan bij die ene club, maar zit nu weer bij een andere club. Ook de voorzitter van die nieuwe club is bij ons in beeld; voor witwassen en voor het aannemen van geld van criminele sponsors. Ik heb een bewustwordingsgesprek gehad met die voorzitter. Hij gaf aan dat ze niet met hem in zee wilden maar op internet zie ik andere dingen. En ook zij kloppen gewoon bij de gemeente aan voor geld.’
60
Criminele inmenging in de amateursport
6. Mogelijkheden voor versterking van weerbaarheid 6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk staat de vraag centraal op welke wijze de weerbaarheid van de Nederlandse amateursportverenigingen tegen criminele inmenging kan worden vergroot. Daarbij gaat het enerzijds om meer preventieve voorlichtingsactiviteiten en anderzijds om het repressief beëindigen van situaties van criminele inmenging. Uit het onderzoek komen drie paden naar voren, die we in dit hoofdstuk beschrijven:
  •  Voorlichting die aansluit op de belevingswereld van verenigingsbestuurders en een duidelijker beeld geeft van wat een vereniging wel en niet zelf kan doen (paragraaf 6.1).
  •  De samenwerking tussen de overheid, sportbonden en sportverenigingen in situaties waarin het clubbestuur welwillend en integer is, en een einde wil maken aan een situatie van criminele inmenging (paragraaf 6.2).
  •  Het aanpakken van sportverenigingen waarvan het bestuur ‘kwaadwillend’ is, ofwel zelf uit een of meer criminelen bestaat of personen die nauw aan de onderwereld gelieerd zijn, of weinig gemotiveerd om aan de criminele inmenging een eind te maken (paragraaf 6.3).
6.2 Voorlichting die aansluit op de belevingswereld van verenigingen
De eisen die worden gesteld aan amateursportverenigingen op het vlak van veiligheid, integriteit en criminele inmenging, en de voorlichting die daarover wordt gegeven, vallen niet bij iedere bestuurder in goede aarde. Een van de verenigingsbestuurders schreef het volgende in de open ruimte van een van de vragenlijsten: ‘Wij worden moe van dit soort opgedrongen thema's, ... we worden als verenigingen steeds meer gezien als bedrijven, de acceptatiegrens van verwachtingen vanuit overheid is voor ons wel bereikt.’ Dit is een serieus te nemen signaal, zo benadrukken anderen. Veel verenigingen en hun vrijwilligers hebben het zwaar. Een van de focusgroep-deelnemers geeft aan: ‘Als verenigingsbestuurder ben je er om sport te organiseren voor mensen die lid zijn van je vereniging. Dat is de primaire taak en die kost al veel tijd. Maar er komt steeds meer bij kijken. Nu moet een vereniging al iets met discriminatie, racisme, misbruik, en nu ook criminele inmenging doen....’
We moeten ons blijven realiseren dat amateursportverenigingen voor een belangrijk deel draaien op vrijwilligers, die als eerste prioriteit hebben dat de sportvereniging overeind blijft. Criminele inmenging, zo laat het onderhavige onderzoek zien, wordt veelal niet ervaren als een thema dat dusdanig urgent is dat clubbesturen er direct aandacht aan willen besteden. Het is dus zaak hen in de communicatie alerter te maken op de risico’s en de mogelijke gevolgen. Dan nog zijn er bij sommigen twijfels of ze dit thema wel kunnen oppakken, omdat ze al hun tijd al nodig hebben voor de primaire taken. Het volgende citaat laat dit zien:
‘Verenigingen die de boel op orde hebben en een sterke vrijwilligersbasis hebben die beschikken over hele specifieke kennis kunnen deze zaken oppakken. Maar uiteindelijk - zeker nu in deze corona tijden – richten verenigingen zich op hun kerntaak en dat is het organiseren van sport en de club levend houden.’
Zelfs bij verenigingen waar mogelijk problemen van criminele inmenging spelen, wuift een deel van de (bestuurs)leden de ernst of de noodzaak van het nemen van maatregelen weg. Zelfs je laten voorlichten, in preventieve zin, kan dan als bedreigend worden ervaren. Zoals een van de respondenten aangeeft: ‘Het vraagt vaak al veel van een vrijwilliger die bestuurder is van een vereniging, om een onderwerp als criminele inmenging bespreekbaar te maken. Hij of zij moet daarvoor sterk in de schoenen staan.’
De meeste verenigingsbestuurders hebben zelf geen ervaring met dit soort problemen, of hebben er geen zicht op, en kunnen zich niet direct een voorstelling maken van criminele inmenging. De meerderheid van
Criminele inmenging in de amateursport 61
de bestuurders gaf bij de verdiepende enquête aan dat criminele inmenging niet bij hen op de vereniging speelt en dat zij daardoor nog nooit bij het onderwerp stil hebben gestaan. Uit de open antwoorden van de enquêtes onder amateursportverenigingen, blijkt dat een groot aantal verenigingen zichzelf inschat als ‘onaantrekkelijk’ voor criminelen. Een van de verenigingsbestuurders schrijft bijvoorbeeld: ‘Het kan zijn dat we onnozel zijn, maar onze vereniging heeft nooit in de belangstelling gestaan bij criminelen om iets voor hen te kunnen betekenen. Daar zijn we ook te onbelangrijk voor.’ Velen gaan er vanuit dat de sociale controle binnen de vereniging het onmogelijk maakt dat criminelen zich kunnen bewegen in de club. Zo schrijft een bestuurder: ‘Onze vereniging is zo klein dat dit soort zaken direct op zouden vallen.’
Het sluit ook aan bij de observatie uit de enquêtes dat de meeste sportverenigingen geen hulpvraag of behoefte aan ondersteuning op dit thema hebben. Verenigingen gaan pas werken aan weerbaarheid wanneer zij zelf worden geconfronteerd met (signalen van) criminele inmenging. Dán blijkt er behoefte aan hulp en ondersteuning, vooral omdat het onderwerp om een meer professionele respons vraagt en de gemiddelde verenigingsbestuurder niet weet hoe te handelen. Bijzonder in dat kader is onze vaststelling dat alleen al het voorleggen van ‘signalen’ bij sommigen de bewustwording heeft vergroot. Een van de bestuurders geeft aan: ‘Dit is iets dat zich nog niet eerder heeft voorgedaan. Een aantal vragen in de enquête zijn echter toch ook wel een eyeopener, om in de toekomst meer aandacht aan te geven.’ En een andere respondent geeft aan ‘Fijn dat er aandacht is voor dit thema. We hebben het hier eigenlijk te weinig over maar het is wel een realiteit bij ons. Wij zijn ook maar vrijwilligers die het met plezier doen, maar soms vraagt een situatie als deze om een meer professionele respons.’
Uit de reacties van de amateursportverenigingen blijkt dat het ondersteunen van verenigingen in het tegengaan of voorkomen van criminele inmenging niet altijd simpel is en vaak een balanceeract blijkt te zijn. Het weerbaarder maken van een sportvereniging moet niet worden opgedrongen. Verenigingsbestuurders die er nu misschien niet mee bezig willen zijn, moeten zelf de meerwaarde ervan gaan inzien. Er moeten wel redelijke verwachtingen bestaan over wat een vereniging wel en niet zelf kan oplossen. Als instanties zien dat er bij een sportvereniging sprake is van criminele invloed, terwijl het bestuur daarvan geen weet heeft, kan het goed zijn om actief naar de vereniging toe te stappen, bijvoorbeeld in de vorm van de ‘bewustwordingsgesprekken’ die eerder aan bod kwamen. Dit laatste wordt onderschreven door een van de verenigingsbestuurders: ‘ik ben overtuigd dat wanneer er een sterk netwerk van partijen rondom de club is, criminele inmenging minder vanzelfsprekend is.’
6.3 De samenwerking met goedwillende sportverenigingen
Voor goedwillende sportverenigingen die te maken hebben gekregen met criminele inmenging, is het niet eenvoudig om daaraan, in samenwerking met andere partijen, een eind te maken. Zo schrijft een van de respondenten dat zijn vereniging zeker tien jaar heeft geworsteld met een situatie waarin sprake was van verwevenheid met criminelen. De vereniging maakte ‘onderdeel uit van een circuit van criminele vrienden’. ‘(...) Het betrof hier behoorlijk zware criminelen. Er is actief beleid geweest om deze invloed met ‘‘zachte hand’’ te verminderen. Strafvervolging en ‘uitsterving’ hebben de rest gedaan.’
De onderzoeksuitkomsten laten zien dat goedwillende clubbestuurders behoefte hebben aan een andere grondhouding in de wijze waarop de overheid, en soms ook de sportbonden, hen ondersteunen. De geboden steun wordt soms niet als steun ervaren, omdat ze het gevoel hebben meer als daders dan als slachtoffers worden benaderd. ‘Dat moeten we doorbreken willen we de good guys kunnen helpen om de slechten buiten te kunnen houden’, aldus een van de respondenten:
‘Die houding van ‘we helpen je’ moet veel actiever door de overheid worden uitgedragen. Want zo gaat het niet: enerzijds zegt de overheid op het thema ondermijning: strafrecht werkt niet tegen georganiseerde misdaad, heeft enkel een symbolische slagkracht. Anderzijds geven ze
62 Criminele inmenging in de amateursport
nauwelijks steun aan potentiële slachtoffers en ziet hen ook vooral als ‘risicovol’. Zo laten ze ook de sportverenigingen toch vooral zwemmen.’
Wanneer een vereniging ondermijnd wordt door een crimineel netwerk, hebben bestuurders steun nodig en een overheid of sportbond waar zij op kunnen terugvallen. Die steun aan goedwillende verenigingen kan verschillende vormen aannemen. Soms gaat het erom dat een verenigingsbestuurder een klankbord heeft en gewezen wordt op mogelijke maatregelen die kunnen worden genomen om de situatie op de vereniging te kunnen veranderen. Soms gaat het om het helpen met specifieke kennis waarover vrijwillige bestuurders zelf niet beschikken. Denk bijvoorbeeld aan juridische kennis of kennis over verschillende vormen van sponsoring of good governance. De meeste behoefte bestaat echter aan het delen van signalen en informatie waarover de overheid beschikt, met de verenigingsbesturen. Daarbij moet worden aangetekend dat het delen van informatie de overheidsinstantie niet ontslaat van de eigen verantwoordelijkheden. Het volgende citaat laat dit zien:
‘Afgelopen seizoen hebben we een trainer geschorst op verdenking van frauduleuze transacties en handel. Een grijs gebied aangezien dit a) buiten de vereniging plaats zou vinden en b) is het een verdenking en een vereniging is geen politiekorps... Het delen van informatie [vanuit andere partijen] hierover is vanwege AVG ook nog eens lastig. Een ander concreet voorbeeld is een veroordeeld persoon van seksueel kindermisbruik. Dat is bekend bij gemeente en politie, maar mag niet bekend worden gemaakt aan verenigingen. Die persoon kan dus vrij rondlopen bij verenigingen met veel jeugd. En het vrijwillige bestuur van een vereniging is verantwoordelijk voor de veiligheid van de leden. Onbegrijpelijk.’
De privacywetgeving is strikt ten aanzien van het delen van informatie, zeker opsporingsinformatie, door overheidsinstanties met private partijen. Die problematiek geldt, mutatis mutandis, evengoed voor de instanties zelf, wanneer er nog geen sprake is van een RIEC-casus. De betrokken ‘overheid’, met kennis van mogelijke casuïstiek, bestaat uit een conglomeraat van partijen, afdelingen en organisaties die ieder vanuit zijn eigen taakveld betrokken zijn bij het onderwerp van criminele inmenging in de amateursport. Deze overheidspartijen - op zowel landelijk als lokaal niveau - ontvangen hun eigen signalen of informatie over wat er speelt op een vereniging. De informatiepositie binnen de overheid is daardoor niet zomaar op één plek te vinden. Ook ontvangen sportbonden of (andere) partijen gelieerd aan NOC*NSF (zoals het Centrum Veilige Sport Nederland) signalen over ongewenste activiteiten die spelen op een vereniging. Samenwerking en coproductie tussen sportpartijen en overheidspartijen wordt hierdoor belangrijk om, door kennisdeling en -uitwisseling, de juiste ondersteuning te kunnen bieden aan sportverenigingen. Door samenwerking kan er één punt van ondersteuning voor een vereniging gerealiseerd worden, om te voorkomen dat een verenigingsbestuurder zelf bij iedere partij afzonderlijk moet langsgaan.
Samenwerking met overheidspartijen heeft ook een meerwaarde voor de sportbonden. Een van de grote bonden geeft aan dat zij de aangesloten verenigingen bewust probeert te maken van het belang van weerbaar zijn tegen criminele inmenging. Maar een sportbond is geen opsporingsinstantie, en op een bepaald moment stopt ook de bevoegdheid om te interveniëren. Ook een sportbond is derhalve afhankelijk van samenwerking met partijen zoals het OM, de Belastingdienst, of een burgemeester op lokaal niveau. Sportbonden, groot of klein, beschikken evenmin over brede kennis omtrent de diversiteit aan mogelijkheden om een einde te maken aan criminele inmenging bij verenigingen. Een suggestie de naar voren werd gebracht is het rondom concrete casussen organiseren van een klankbordgroep, waarin ook de sportbond vertegenwoordigd is. Door een dergelijke samenwerking met overheidspartijen ontstaat een leereffect over hoe in de toekomst (urgente) criminele situaties integraal behandeld kunnen worden. Opsporingsinstanties zijn gewoonlijk huiverig om concrete casuïstiek en mogelijke interventies te bespreken met private partijen zoals sportbonden, niet alleen vanwege wettelijke restricties, maar soms ook vanwege een gebrek aan vertrouwen. De vertegenwoordigers uit de sportwereld zien daarentegen
Criminele inmenging in de amateursport 63
weinig toegevoegde waarde in geanonimiseerde en algemene presentaties, omdat die doorgaans weinig concrete handelingsperspectieven bieden. Het is hier vanzelfsprekend niet de plaats om mogelijke oplossingen voor dit vraagstuk, dat bovendien een veel bredere reikwijdte heeft dan criminele inmenging in de sportwereld, te behandelen. Dit neemt niet de vraag weg of er toch geen modaliteiten bestaan om de welwillende verenigingen, binnen de wettelijke kaders, te betrekken bij de aanpak. Er worden door burgemeesters of de politie immers ook bewustwordingsgesprekken gevoerd waarin zij ‘geanonimiseerd’ wijzen op risico’s, terwijl de betrokkenen ook zonder dat er ‘namen en rugnummers’ worden genoemd, weten om welke personen of bedrijven het gaat.
Een belangrijk aandachtspunt betreft het omgaan met de media. Het is vrijwel onvermijdelijk dat de (lokale) media er al snel lucht krijgen als een club bezig is met het nemen van maatregelen tegen al dan niet vermeende criminele inmenging. Zeker in kleinere gemeenten zal dit snel het gesprek van de dag zijn. Personen of bedrijven die hun ‘goede reputatie’ in gevaar zien komen kunnen zelf ook, al dan niet via hun advocaten, in de media terug gaan slaan tegen ‘op niets gebaseerde’ aantijgingen. Daarbij kunnen zij ook proberen om leden van de gemeenteraad voor hun kar te spannen (Zie ook: Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2018). Het is dan ook noodzakelijk dat de betrokken partijen zich op voorhand rekenschap geven van denkbare contrastrategieën. Wanneer zij interventies willen plegen moeten direct ook de scenario’s worden bedacht hoe de ‘tegenpartij’ kan reageren, zodat tijdig passende maatregelen kunnen worden genomen.
Tot slot stellen respondenten dat het belangrijk is dat kennis en expertise die is opgedaan met interventies bij sportverenigingen, ook wordt gedeeld. Dergelijke informatie kan in meer algemene zin bijvoorbeeld worden vastgelegd in kennisdocumenten, en online beschikbaar worden gesteld op platforms waar de sportwereld informatie zoekt. Een benadering die in vergelijkbare situaties wel wordt toegepast is om te werken met ‘lotgenoten’. Een bestuur dat kampt met criminele inmenging en daaraan iets wil doen, zou bijvoorbeeld (vertrouwelijk) een beroep kunnen doen op de ervaringen van een of meer bestuursleden van een sportvereniging die in dezelfde situatie hebben gezeten.
6.4 De aanpak van kwaadwillende sportverenigingen
Ondermijning is in Nederland inmiddels een breed maatschappelijk fenomeen, en heeft ook tot gevolg dat er sportverenigingen bestaan waar het bestuur weinig animo toont om een einde te maken aan criminele inmenging, bijvoorbeeld omdat bestuursleden of anderen op de vereniging zelf nauwe banden hebben met het criminele milieu. De aanpak van dergelijke verenigingen brengt deels dezelfde barrières met zich mee als in de voorgaande paragraaf werden geschetst, maar deels ook specifieke problemen.
Een eerste en meest genoemde belemmering heeft ook hier te maken met mandaten, oftewel met de afweging of er tussen overheidspartijen wel of geen informatie gedeeld mag en kan worden. Bij aanvang van een samenwerking is de reikwijdte van zo’n mandaat voor sommige partijen niet altijd even duidelijk. Hoe vrij kan er gesproken worden over een sportvereniging als de politie een zaak nog in onderzoek heeft? Het dilemma bij informatie delen speelt niet alleen tussen partijen uit de sportsector en de overheidssector, maar ook intern tussen de politie en het Openbaar Ministerie. Dit heeft als consequentie dat steeds moet worden gezocht naar een goede balans tussen de mogelijkheden van de wet en de effectiviteit van de samenwerking.
De prioriteitsvraag is een tweede belemmering. Voor welke instantie heeft ingrijpen bij een vereniging prioriteit? Voor een effectieve gecoördineerde aanpak is het belangrijk om met elkaar te spreken over verschillende belangen en elkaars insteek, om te bepalen welke instanties het voortouw nemen en welke menskracht en middelen beschikbaar worden gesteld. Transparantie in de startfase helpt bij het kweken
64 Criminele inmenging in de amateursport
van begrip voor elkaars positie en belangen. In gezamenlijkheid kan vervolgens de beste strategie bepaald worden om een uit de hand gelopen situatie op een sportvereniging aan te pakken.
Gekoppeld aan de prioriteitsvraag speelt een derde belemmering: de snelheid van interveniëren. Wanneer samenwerkende partijen een strategie hebben bepaald, betekent dat nog niet dat direct de volgende dag een inval bij de sportvereniging kan worden georganiseerd of tot aanhoudingen of tot bestuurlijke maatregelen (door de burgemeester) kan worden overgegaan. Het wegnemen van dreiging op een sportvereniging en het aanhouden of opsporen van een verdachte gaan evenmin vanzelfsprekend samen. Vaak kost het veel tijd en geduld van het OM of de politie om genoeg bewijsmateriaal te verzamelen tegen een verdachte. Terwijl het onderzoek gaande is, blijven risico’s ten aanzien van het speelplezier en de veiligheid op een sportvereniging voortbestaan. De snelheid van interveniëren hangt af van interne organisatieprocessen en capaciteit bij elk van de samenwerkingspartners. Uiteindelijk bepaalt de organisatie met de minste capaciteit het tempo waarmee de interventies worden uitgevoerd. Binnen gemeenten of de politieorganisatie is doorgaans weinig capaciteit voorhanden voor het nader onderzoeken van de vagere signalen van ondermijning bij sportverenigingen. Dit vraagt om geduld bij partijen uit de sportwereld.
Tot slot speelt het probleem van detectie, zoals al in het voorgaande hoofdstuk werd beschreven. Overheidsinstanties stuiten doorgaans pas op criminele inmenging bij sportverenigingen wanneer zij om een andere reden een onderzoek zijn gestart op bepaalde subjecten. Wanneer het bestuur van een vereniging niet genegen is om op te treden tegen criminele inmenging, of niet weet hoe maar ook geen hulp zoekt, bestaat de mogelijkheid dat spelers of hun ouders zich zorgen gaan maken over de sfeer op de club en bijvoorbeeld bij de wijkagent aan de bel trekken, zoals het in paragraaf 2.2 beschreven voorbeeld van VV Woensel illustreert. Dat is echter niet altijd evident: bij ‘criminele’ verenigingen zal al snel een vorm van zelfselectie optreden, waarbij de slechte reputatie van een club juist bepaalde personen aantrekt, terwijl anderen erdoor worden afgestoten.
Om er voor te zorgen dat overheidsinstanties en partijen uit de sportwereld die kunnen (helpen bij) interveniëren elkaar beter weten te vinden, zijn er verschillende verbetermogelijkheden. Voor zover zij geen afdelingen integriteit hebben, waar vaak ex-politiefunctionarissen werken, hebben de sportbonden doorgaans weinig inzicht in de wereld van de handhaving en opsporing. Zij hoeven zich uiteraard niet te verdiepen in alle wettelijke en organisatorische (on)mogelijkheden die de overheid in dit licht heeft, maar als er moet worden samengewerkt is het zaak om daar open over te communiceren, zodat over en weer geen onrealistische verwachtingen worden gewekt.
Criminele inmenging in de amateursport 65
7. Conclusie en slotbeschouwing 7.1 Inleiding
De centrale doelstelling van het onderhavige onderzoek is geformuleerd als het ‘in kaart brengen van de aard en de omvang van criminele inmenging bij amateursportverenigingen en van de weerbaarheid van amateursportverenigingen om criminele inmenging tegen te gaan.’ Daaraan zijn vijf onderzoeksvragen gekoppeld, namelijk:
  1. Wat is de aard en de omvang van criminele inmenging bij amateursportverenigingen in Nederland?
  2. Zijn amateursportverenigingen zich bewust van mogelijke criminele inmenging?
  3. Welke maatregelen nemen amateursportverenigingen om criminele inmenging te voorkomen?
  4. Tegen welke barrières en problemen lopen amateurverenigingen aan om criminele inmenging
    tegen te gaan en wat zou hen - volgens betrokken partijen - verder kunnen helpen?
  5. Zijn er op alle voornoemde vlakken verschillen tussen sporten?
In dit slothoofdstuk worden de onderzoeksvragen beantwoord en wordt beknopt op de bevindingen gereflecteerd.
7.2 Aard en omvang van de problematiek
De aard en omvang van de problematiek is in kaart gebracht aan de hand van een inventarisatie van actuele en historische casuïstiek die bekend is bij de tien Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s). Op een na hebben al deze centra te maken gehad met gevallen van criminele inmenging in de amateursportwereld. Zeven RIEC’s hebben voorbeelden genoemd van casussen waaraan zij momenteel werken, of van actuele signalen. Vier RIEC’s hebben voorbeelden uit het verleden. Bij elkaar opgeteld ging het om 44 amateursportverenigingen, waarbij het op vier casussen na, die betrekking hadden op een ijshockeyclub, een honkbalvereniging, een paardensportvereniging en een vechtsportvereniging, steeds voetbalverenigingen betrof. Het gaat daarbij om concrete aanwijzingen: om tot een RIEC-casus te worden opgewaardeerd, moet sprake zijn van serieuze signalen van ondermijning, waarvoor bovendien een gecoördineerde aanpak door meerdere partijen noodzakelijk wordt geacht. In hoeverre ook bij de Nationale Politie of andere partners, zoals de Belastingdienst of afzonderlijke gemeenten, wordt gewerkt aan onderzoeken, kon niet worden vastgesteld.
De Nederlandse amateursportverenigingen en sportbonden is in drie enquêtes gevraagd naar serieus te nemen signalen van criminele inmenging. Om te beginnen is het Verenigingspanel enkele vragen voorgelegd. Dit panel wordt periodiek bevraagd door het Mulier Instituut en levert een gewogen beeld op van de ervaringen van verenigingsbestuurders verspreid over alle takken van sport in Nederland. 491 sportverenigingen gaven antwoord op de vragen over criminele inmenging. Allereerst op de vraag of criminele inmenging in hun tak van sport plaatsvindt. Op deze vraag gaf 2,6 procent van de sportverenigingen aan dat zij weten dat het voorkomt op grond van concrete voorbeelden en 3,4 procent dat zij denken dat het voorkomt op basis van vermoedens. 1,4 procent van de sportverenigingen bevestigt daarnaast dat zij zich in de afgelopen twee jaar zorgen hebben gemaakt over criminele connecties van hun eigen vrijwilligers, leden, sponsoren, donateurs of bestuursleden op basis van concrete signalen of vermoedens.
In een tweede enquête werd aan bestuurders van amateursportclubs die vallen onder elf verschillende sportbonden, een aantal serieus te nemen signalen voorgelegd die kunnen wijzen op criminele inmenging. 172 respondenten gaven aan dat zij een of meer signalen herkenden bij hun club. Dit komt neer op 12,6 procent van de amateursportverenigingen die de vragenlijst invulden en 2,25 procent van het totaal aantal verenigingen dat hiervoor was uitgenodigd. Verreweg de meeste daarvan vertegenwoordigden veldvoetbalverenigingen, gevolgd door tennis, zaalvoetbal, paardensport, basketbal en handbal.
66 Criminele inmenging in de amateursport
Dergelijke signalen blijken niet of nauwelijks te worden gemeld bij de desbetreffende bonden: drie bonden gaven aan daar in de afgelopen twee jaar over te zijn geïnformeerd.
De door bestuurders meest genoemde signalen waren verdachte personen met (vermoedelijk) criminele connecties die op de vereniging rondhangen, maar geen lid zijn; bedreigingen richting het bestuur, vrijwilligers of leden; en, sponsors of donateurs die anoniem wilden blijven of alleen cash wilden betalen. Combinaties van verschillende signalen komen het vaakst voor bij voetbalverenigingen. Wanneer we kijken naar de kenmerken van verenigingen die een of meer signalen hebben genoemd, worden deze vaker genoemd door clubs die een eigen kantine of sportaccommodatie hebben; clubs die over een businessclub voor sponsoren beschikken; clubs die regelmatig aandacht krijgen in de lokale media; clubs met bestuurswisselingen in de laatste twee jaar; en, verenigingen die activiteiten organiseren voor personen die geen lid zijn of opstallen verhuren aan niet-leden.
  • 7.3  Zijn de amateursportverenigingen zich bewust van mogelijke criminele inmenging?
    Het onderhavige onderzoek laat verder zien dat het onderwerp criminele inmenging binnen de clubs weinig aandacht krijgt. Er wordt binnen het bestuur of op de algemene ledenvergaderingen nauwelijks over gesproken, ook niet bij clubs die concrete signalen noemden. Eerder onderzoek bij de amateurvoetbalclubs in Noord-Brabant en Zeeland liet zien dat deze bestuurders zich sterk bewust waren van het risico op criminele inmenging, maar datzelfde beeld zien we niet terug in de landelijke uitkomsten over de gehele breedte van de amateursport.
    De enquête onder bestuurders wijst uit dat zij moeite hebben met beoordelen wat er precies moet worden verstaan onder criminele inmenging. Zo verwijzen zij met enige regelmaat naar de vraag hoe te moeten reageren op vage signalen: wat betekenen die precies? Is er niet pas sprake van criminele inmenging als de persoon in kwestie daadwerkelijk is veroordeeld, of tenminste aangehouden als verdachte? Daarnaast wordt criminele inmenging in de context van ondermijning eerst en vooral in verband gebracht met georganiseerde misdaad en met name met drugscriminaliteit. Het besef dat ondermijning evenzeer betrekking heeft op ondernemers die zo op het oog respectabele leden van de samenleving zijn, maar wel uiteenlopende economische en fiscale delicten plegen, lijkt grotendeels te ontbreken.
    Clubs die concrete signalen hebben melden dit niet of nauwelijks bij de sportbonden, waardoor ook daar weinig zicht op het probleem bestaat en geen grote urgentie wordt gevoeld. Uitzondering zijn bonden die geconfronteerd werden met concrete casuïstiek. De verantwoordelijke overheidsinstanties, tot slot, zoeken niet specifiek naar criminele inmenging in de amateursportwereld. Een uitzondering zijn de vechtsportgala’s die, op grond van de Wet BIBOB, aan screening kunnen worden onderworpen. Daarnaast wordt een enkele keer gewag gemaakt van een analyse van de achtergronden van sponsors van sportclubs. In de meeste gevallen komt criminele betrokkenheid bij een sportvereniging pas aan het licht wanneer de persoon in kwestie onderwerp is geworden van een opsporingsonderzoek naar diens criminele activiteiten. Criminele inmenging in de sportwereld is, met andere woorden, eerder ‘bijvangst’ dan het startpunt van analyses en interventies.
  • 7.4  Welke maatregelen nemen amateursportverenigingen?
    Eerder onderzoek heeft laten zien dat sportverenigingen veel problemen kunnen voorkomen door een aantal relatief eenvoudige preventiemaatregelen te treffen (Van Vooren, 2018; Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2019). Specifiek gaat het dan om: zorgen voor transparantie in geldstromen; werken met formele contracten en niet accepteren van contante betalingen, ook niet door derden aan spelers; niet in zee gaan
Criminele inmenging in de amateursport 67
met onbekende, grote, sponsors; gesprekken met financiers niet door één bestuurslid laten voeren; het stellen van realistische prestatiedoelen; en zorgen voor checks and balances in de organisatie. Het gaat er in de eerste plaats om dat de crimineel op voorhand duidelijk wordt dat bij de club in kwestie weinig te bereiken valt. Van de voornoemde preventiemaatregelen wordt het voeren van gesprekken met potentiële sponsoren en donateurs met meerdere bestuursleden en het transparant vastleggen van de herkomst van de financiële middelen het vaakst toegepast. Dit wordt echter nog altijd niet door een meerderheid van de clubs gedaan. De andere mogelijke maatregelen worden nog minder genoemd. Het beeld is overigens iets positiever bij verenigingen die concrete signalen van mogelijke criminele inmenging noemen. Alleen de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon wordt in ongeveer gelijke mate genoemd door clubs die wel en niet met concrete signalen te maken hadden. Het bespreken van criminele inmenging in het bestuur of de algemene ledenvergadering, of het volgen van cursussen om meer te leren over criminele inmenging, komt vrijwel niet voor.
De volgende vraag is wat sportverenigingen doen wanneer zij concreet met criminele inmenging worden geconfronteerd. Een optie is leden te royeren vanwege criminele connecties of activiteiten, hetgeen door 34 clubs die participeerden in het onderzoek is gedaan. Daarbij is overigens niet duidelijk af te bakenen of dit te maken had met criminele inmenging, of ook met ander wangedrag van de persoon in kwestie. Wanneer zich criminele inmenging voordoet, of dreigt voor te doen, proberen de clubs dat in eerste instantie zelf op te lossen. Twee derde van de clubs met serieus te nemen signalen sprak daarover niet met partijen buiten de club. Naarmate de situaties ernstiger worden, neemt dat percentage af. RIEC’s signaleren situaties die op hun beloop worden gelaten, waarbij clubs steeds meer verstrikt raken in dubieuze zaken.
Meer algemene preventietips kunnen in principe worden uitgedragen als onderdeel van bestaande voorlichtingsactiviteiten in het kader van de Code Goed Sportbestuur, maar dat wordt tot op heden weinig gedaan. We zien dat in ieder geval niet terug bij de verenigingen zelf. Ook geven slechts twee sportbonden aan specifieke voorlichting te verzorgen over (het voorkomen van) criminele inmenging. Het is niet dat zij hier negatief tegenover staan, maar eerder dat zij niet weten of de aard en omvang van de problematiek daarom vraagt. De sportverenigingen hebben immers al te maken met een veelheid aan verplichtingen, terwijl ze voor het bestuur veelal afhankelijk zijn van vrijwilligers. Bij de gemeenten zien we een vergelijkbaar beeld. Enkele gemeenten ontplooien specifieke activiteiten op het vlak van preventie van criminele inmenging. Ze stellen bijvoorbeeld eisen op grond van het feit dat zij de verhurende partij zijn van gebouwen of velden, of maken afspraken met de verenigingen (bijvoorbeeld in de sportakkoorden) in de context van hun maatschappelijke betekenis en verantwoordelijkheid. In dat kader kan ook een thema als criminele inmenging bespreekbaar worden gemaakt.
7.5 Versterking van weerbaarheid: barrières en mogelijkheden
Sportverenigingen zoeken niet snel hulp bij derden wanneer zich ‘lastige’ situaties voordoen. Er bestaat een zekere angst voor het inschakelen van de sportbond, de gemeente of de politie, omdat dit zou kunnen leiden tot scherper toezicht of negatieve beeldvorming, bijvoorbeeld wanneer dit de media bereikt
Een tweede aspect waar verenigingsbesturen mee worstelen is dat de signalen in de meeste gevallen vaag zijn. Het komt niet zo vaak voor dat een sponsor of lid concreet wordt veroordeeld in een strafzaak. Daarnaast wordt bij criminele inmenging allereerst gedacht aan betrokkenheid bij georganiseerde drugscriminaliteit en niet direct aan moeilijkheden met bestuurlijke handhavers, zoals de gemeente of met de Belastingdienst. Hoe zwaar de signalen moeten worden gewogen en vanaf welk moment ‘roddels’ of louche gedrag dermate serieus worden dat er moet worden ingegrepen, is moeilijk te bepalen. Het gaat bij inmenging vaak niet om individuen waarvan honderd procent vaststaat dat zij nauw betrokken zijn bij ondermijnende criminaliteit. Wat is dan een overtuigend signaal waarop moet worden gereageerd? Vaak is er voor de instanties evenmin gelegenheid om een diepgaand opsporingsonderzoek te starten, omdat de
68 Criminele inmenging in de amateursport
noodzakelijke concrete verdenkingen daarvoor ontbreken. Daarbij kunnen we ons afvragen of dergelijke signalen, ook al zijn ze vaag, vanuit de clubs überhaupt wel worden doorgegeven aan de bonden of aan de overheid. Op dat vlak is nog het nodige te winnen.
Ten derde valt op dat sportverenigingen meer geneigd zijn om informatie te delen wanneer het gaat om personen die wel op de club komen, maar geen lid zijn. Omgekeerd zijn de barrières hoger wanneer het gaat om personen die binnen de vereniging een hoge status hebben.
Wanneer verenigingen een hulpvraag hebben, denken zij het eerst aan de gemeente of de sportbond. De politie en NOC*NSF worden ook regelmatig genoemd. Veel verenigingen lijken echter niet goed te weten bij wie zij terecht kunnen, zelfs al zijn er meerdere signalen van criminele inmenging. Uit wetenschappelijk onderzoek is bekend dat diverse factoren een rol kunnen spelen bij het al dan niet melden van dergelijke signalen (Broekhuizen e.a., 2018). Vaak wordt het signaal niet belangrijk of ernstig genoeg gevonden, maar speelt ook de overweging dat de persoon over wie de melding wordt gedaan, wraak kan nemen. Verder speelt een rol dat de melder resultaat wil zien: geen merkbare opvolging kan de animo om te melden verminderen. Omgekeerd kan het feit dat criminelen zichtbaar en effectief worden aangepakt de meldingsbereidheid juist vergroten. Behalve deze factoren spelen ook psychologische factoren een rol, die meestal niet losstaan van iemands sociale omgeving. Ook een gebrek aan vertrouwen in de instituties, dat bijvoorbeeld speelt in achterstandswijken en wellicht op het platteland, is een factor. Met dergelijke overwegingen moet derhalve rekening worden gehouden bij het ontwikkelen van beleid om meldingsbereidheid te vergroten (Broekhuizen e.a., 2018).
Het onderzoek laat zien dat voorlichtingsactiviteiten nodig zijn. Een groot deel van de respondenten heeft geen duidelijk beeld bij signalen van criminele inmenging, of heeft het idee dat dit probleem zich niet bij hun vereniging kan voordoen. Wanneer er concreet sprake is van criminele inmenging, worstelen bestuurders met de vraag waar zij hulpvragen moeten stellen. Belangrijk is dat voorlichting zoveel mogelijk aansluit op de belevingswereld van sportverenigingen en hun vaak vrijwillige en onbezoldigde bestuurders.
Bij clubs waar sprake is van criminele inmenging, dient repressief te worden geïntervenieerd, waarbij in ernstiger gevallen, gezien de veelheid aan belanghebbende partijen, doorgaans een integrale aanpak aangewezen is. Er kan bij die aanpak een onderscheid worden gemaakt tussen goedwillende en kwaadwillende clubs. Bestuurders van goedwillende clubs, die gemotiveerd zijn om een einde te maken aan criminele inmenging, hebben enerzijds behoefte aan handelingsperspectieven over hoe zij het probleem kunnen aanpakken, en daarbij kunnen samenwerken met andere instanties. Hier is betere kennisuitwisseling aangewezen, alsmede het organiseren van, bijvoorbeeld, ondersteuning door lotgenoten, dat wil zeggen bestuurders van andere sportclubs die ervaring hebben gehad met het aanpakken van criminele inmenging bij hun vereniging. Anderzijds bestaat behoefte aan op de hoogte worden gesteld door overheidsinstanties wanneer die aanwijzingen hebben voor criminele inmenging, terwijl de clubbesturen daar zelf geen weet van hebben. Diezelfde behoefte bestaat bij de sportbonden. De uitwisseling van informatie, die vaak afkomstig is uit opsporingsactiviteiten, wordt met name gehinderd door privacywetgeving, waarbij de barrières vooral liggen in het feit dat het bij sportverenigingen en bonden om private partijen gaat. Dit neemt niet weg dat met bestuurders wel ‘bewustwordingsgesprekken’ kunnen worden gevoerd, hetgeen de vraag oproept of er in het verlengde daarvan geen modaliteit kan worden gevonden om hen ook niet nauwer bij een integrale aanpak te betrekken.
Bij de repressieve aanpak van ‘kwaadwillende’ verenigingen, waar door het criminele gehalte van het bestuur of andere betrokkenen geen motivatie bestaat om mee te werken aan interventies, zullen de overheidsinstanties zelf actie moeten ondernemen, eventueel met hulp van de sportbond. Problemen die
Criminele inmenging in de amateursport 69
hier worden gesignaleerd zijn detectie, het organiseren van een integrale aanpak, en het vrijmaken van voldoende menskracht en middelen. Verbetermogelijkheden liggen enerzijds in het vergroten van de aandacht voor het probleem en anderzijds in het beter bij elkaar brengen van signalen die bij de verschillende partijen voorhanden zijn.
  • 7.6  Welke verschillen zijn er tussen sporten?
    Bij de elf geselecteerde sporten die werden benaderd bij de verdiepende enquête, werd géén relatief verschil tussen deze sporten ontdekt wat betreft de prevalentie van ‘serieus te nemen signalen van criminele inmenging’. Bij al deze sporten, waarbij we op grond van eerder onderzoek (Spapens, Olfers & EY, 2013; Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2018) al een bepaalde kwetsbaarheid veronderstelden, kregen we reacties terug van verenigingsbestuurders die bij hun club een of meer signalen herkenden. Dat geldt dus voor: voetbal, paardensport, tennis, ijshockey, vechtsport, handbal, boksen, baseball en – softball, basketbal, badminton en golf.
    Aanvullend op ‘de elf’, kwamen er slechts enkele andere sporten nog in beeld via de bevraging van het Verenigingspanel en de beschikbare RIEC-casuïstiek, namelijk: schietsport, bridge, watersport, biljart, cricket, korfbal (vanuit bevraging van het Verenigingspanel) en honkbal (vanuit de RIEC’s). Verder werd in enkele interviews ook gewezen op kwetsbaarheden binnen de hockeysport en dartsport en kwamen volleybal, hockey en judo tenslotte nog extra in beeld via omni-sportverenigingen die deelnamen aan de verdiepende enquête.
    Behalve dat personen met een crimineel profiel zich mogelijk meer aangetrokken voelen tot de ene sport dan tot de andere, laat het uitgevoerde onderzoek zien dat organisatorische factoren eveneens een rol spelen. Naar voren kwamen de aanwezigheid van een eigen kantine of accommodatie, een businessclub voor sponsoren, regelmatig aandacht krijgen in de media, en bestuurswisselingen die wijzen op een zekere turbulentie. Nieuw is dat het onderzoek laat zien dat clubs die activiteiten organiseren voor buitenstaanders of opstallen verhuren, een groter risico lopen.
    Casuïstiek buiten de voetbalwereld is slecht in beeld; verenigingen in andere sporten, met uitzondering van de vechtsporten, krijgen maar weinig aandacht van handhavings- of opsporingsinstanties. Daardoor valt op dit moment weinig te zeggen over verschillen tussen sportwerelden waar het gaat om de aanpak van concrete gevallen van criminele inmenging en welke risicofactoren in meer of mindere mate aan de orde zijn per sport.
  • 7.7  Tot slot
    De uitkomsten van het onderzoek laten zien dat criminele inmenging bij amateursportverenigingen in Nederland zich niet beperkt tot de voetbalsport. Het onderzoek laat bovendien zien dat criminele inmenging zich in het hele land voordoet: het kan niet worden afgedaan als een verschijnsel dat niet relevant is voor sportclubs buiten de grote steden of hotspots voor ondermijnende criminaliteit zoals Zuid- Nederland.
    Bij de aanpak van criminele inmenging kunnen we een parallel trekken met het opstellen van veiligheidsnormen. Daarbij wordt altijd uitgegaan van de kans dat een gebeurtenis zich voordoet en de impact die deze vervolgens heeft. Zo investeren we niet in het aanleggen van hoge dijken omdat er elk jaar een stormvloed kan plaatsvinden die bij een lagere dijk tot een overstroming zou leiden, maar omdat een dergelijke gebeurtenis desastreuze gevolgen zou hebben. Zo moeten we ook kijken naar criminele inmenging. De gevolgen voor een club, en ook voor de spelers, andere betrokkenen en de integriteit van competities, zijn meestal ingrijpend en langdurig.
70 Criminele inmenging in de amateursport
Summary
Research project
This report was commissioned by the Dutch Ministry of Health, Welfare and Sports in response to parliamentary questions about the extent and severity of criminal infiltration in amateur sports (TK vergaderjaar 2018-2019, kst-30234-217). The project is a part of the Comprehensive Policy Against Subversive Crime.
Objectives and scope of the research project
Obviously, there is no place for criminal activities in the world of sports. However, there are examples in which the criminal underworld and sports collide. Currently, there is a lack of systematic knowledge at the national level on the problem of criminal infiltration within amateur sport clubs. This report addresses the nature and extent of criminal infiltration in amateur sport clubs in the Netherlands. In addition, we examine how sport clubs may protect themselves against criminal infiltration and how other public and private actors may provide support in preventing and tackling the problem.
Here, criminal infiltration is defined as: “situations where people who (appear to) be involved in organized crime and /or white-collar crime perform a role in an amateur sports club – as a board member, volunteer without board duties, paid employee, donor and/or sponsor – and are thus able to negatively impact upon the norms, values, atmosphere, policies and the safe sport environment at the club, and/or be able to bring in criminal money or misuse the sports club for carrying out criminal activities.”
In order to examine the level of criminal infiltration within amateur sport clubs in the Netherlands, and how the phenomenon manifests itself, the following research questions are addressed:
  1. What is the nature and extent of criminal infiltration within amateur sport clubs in the Netherlands?
  2. Are amateur sport clubs aware of the possibility of criminal infiltration in their club?
  3. Which measures do amateur sport clubs take to prevent criminal infiltration?
  4. Which barriers and problems confront amateur sports clubs in efforts to protect themselves
    against criminal infiltration, and what support do sport clubs expect from other actors?
  5. Do differences regarding the aforementioned aspects occur between branches of sport?
Research methods
To answer these research questions, we could not rely on earlier national studies or specific databases on criminal infiltration in the world of amateur sports, since these are not available. At the national level, the National Police, the Tax and Customs Administration and the Public Prosecution Service do not compile specific information on sport clubs obtained during investigations. This is explained by the fact that most information is a by-product of investigations of other crimes. Hence, this study applied a mixed methods approach to assess the dynamics and severity of criminal infiltration within amateur sport clubs in the Netherlands. It comprised five methods of data collection and analysis.
First, we gathered and analyzed information on all relevant (ongoing) investigations that linked to criminal activities at amateur sport clubs. We requested this information from the ten Regional Information and Expertise Centers (RIECs). In the Netherlands, the RIECs collect data, organize, and eventually implement coordinated interventions to tackle organized criminal activities. Second, we interviewed 62 people who deal with the issue of criminal infiltration on a daily basis in, inter alia, sports. Third, we conducted three surveys which were sent to approximately 10,000 amateur sports clubs and all sport federations in the Netherlands. In total, 1,861 sports clubs and 43 sport federations responded to the surveys. Fourth, we gathered information from the (scientific) literature and other public sources on (organized) crime problems related to (amateur) sports. Fifth, we examined local sports agreements to assess how much
Criminele inmenging in de amateursport 71
attention local governments dedicate to the topic of criminal infiltration, and to what extent sport clubs are aware of the principles set out in the Good Governance Sport Code.
Results
Nature and extent
Because it is not possible to search by keywords in the RIEC’s registration systems, relevant case histories were collected through RIEC’s account managers. This produced the following results: nine (out of a total of ten) RIEC’s have information on cases of criminal infiltration within amateur sport clubs. Seven RIECs have current cases. In addition, four RIECs mentioned examples from the past. In total, we were able to retrieve 44 cases, mostly related to soccer, with the exception of four cases. These concerned an ice hockey club, a baseball club, an equestrian club, and a martial arts club.
The RIEC-cases showed a diversity of criminal infiltration. Examples included: sports clubs that went bankrupt after criminal investigation revealed that drug criminals were in charge (either as sponsor or board member); youth trainers whose friends were serious criminals; board members who had been involved in shooting incidents; and criminals who misused club facilities to organize illegal gambling or to store drugs. Given the fact that the RIECs do not focus specifically on collecting information on criminal infiltration at sport clubs the cases retrieved appear to be the tip of the iceberg.
In our first survey amongst 2,100 sport clubs, to which 491 sport clubs responded, 2.6 percent of the clubs indicated that they are aware of concrete cases of criminal infiltration in their branch of sport. Another 3.4 percent of the respondents assumed that criminal infiltration occurred within their branch of sport. In the past two years, 1.4 percent of the clubs had worried about people at their club in the context of criminal activities or connections.
The second survey included 7,643 amateur sports clubs in 11 branches of sports and was sent to chairpersons (or board members) of amateur sport clubs. The questionnaire presented them a list of fourteen serious signs of potential of criminal infiltration, which we derived from previous research, and asked whether they had been confronted with one or more over the past two years. This condition applied to 172 of 1,370 sports clubs, corresponding to a prevalence rate of 12.6 percent for the clubs that completed the survey. If we assume that none of the non-responding clubs experienced signals, we may conclude that at least 2.25 percent of all clubs that received the questionnaire experienced indications of criminal infiltration.
Clubs mentioned the following two signs of criminal infiltration the most: 'suspicious persons with possible criminal connections, who are not members, but hanging around at the club' and 'threats to board members, volunteers or athletes at the club'. Moreover, our study shows that criminal infiltration is not limited to sports clubs in the major cities or hotspots of organized drug crime, such as the southern provinces of the Netherlands.
Differences between sports?
Some branches of sports are more vulnerable to criminal infiltration than others, in the sense that these are more likely to be found "interesting" by criminals. As noted, examples of criminal infiltration are mostly found in soccer, but we must take into account that in the Netherlands soccer comprises the bulk of all amateur sports clubs. Indeed, the relative degree to which clubs experience signs of criminal infiltration is similar in all 11 branches of sport included in the second survey.
This study reveals a number of club characteristics which makes sport clubs more likely to become a victim of criminal infiltration. The second survey shows more self-reporting of "signals that may indicate criminal infiltration" in sports clubs that own sports facilities, clubs that have a business club for sponsors, clubs that regularly receive attention in the local media, clubs that went through board changes in the
72 Criminele inmenging in de amateursport
last two years, and sports clubs that organize activities for non-members or rent out sport accommodations to non-members.
Risk awareness
The research further shows that the sport clubs devote little attention to the risk of criminal infiltration at their club. Many sport clubs are not aware of the danger. The topic is seldom discussed at board meetings or at the general members' meetings. Even clubs which in the past experienced situations related to criminal infiltration, fail to take adequate preventive measures. Board members indicate that they have difficulty in understanding what exactly defines criminal infiltration. They associate the problem with organized crime and in particular drug crime but do not relate it to activities of white-collar crime.
Clubs rarely report signals and situations of criminal infiltration to their sport federations. Consequently, sense of urgency among sport federations remains low, with the exception of federations that have been confronted with concrete cases. In addition, in their sport policies local authorities and other governmental organizations devote little attention to criminal infiltration. An exception are the martial arts galas whose organizers and sponsors are regularly screened, based on the Public Administration (Probity Screening) Act (BIBOB Act). Authorities only occasionally perform background checks on sponsors of other sports clubs.
Measures taken by sports clubs
Previous research has shown that sports clubs may avoid most problems by taking relatively simple prevention measures. In the survey among 7,643 sport clubs, board members were asked to which degree their clubs had implemented 11 different prevention measures, and as it transpired most of these were not applied. However, clubs that had experienced criminal infiltration did respond by taking additional preventative measures. Generally, clubs mostly perform background checks on the origin of the financial resources of sponsors or donors. Least applied measures are to discuss criminal infiltration during board meetings or at the annual general members' meeting and taking courses to learn more about the danger of criminal infiltration. Two thirds of the clubs that mentioned serious signals of criminal infiltration had not reached out to actors outside the club. Sport clubs try to avoid the risk of bad publicity and therefore choose to deal with situations of criminal infiltration internally. Their attitude changes when the circumstances of criminal infiltration are more severe. However, the RIECs observe many situations in which board members failed to deal with criminal infiltration and ultimately lost control over the situation.
Resilience: barriers and possibilities
Sport clubs are reluctant to ask for help or support in situations of criminal infiltration for example because they fear that the sport federation, the municipality, or the police, will impose stricter supervision and that this will result in a bad reputation. In addition, sport clubs find it difficult to properly assess the risk, particularly when they can only base their assessment on suspicions, shady behaviour, or gossip and therefore ask for help too late. As mentioned above, another problem is that sport clubs usually have a narrow concept of criminal infiltration and associate it with organized drug crime rather than sponsors who have problems with for instance the municipality and the tax authorities. This may also cloud clubs’ judgment of how serious the problem is they are facing. Therefore, it is necessary to raise awareness amongst board members, and to better organize support by other organizations.
Sport clubs are more inclined to share information with other stakeholders when the risky situation is caused by non-members who appear at the club. The barriers to report criminal infiltration are higher when it involves known members who hold status within the sport club. Furthermore, many sports clubs indicate that they do not know to which authorities to turn, even if several indicators of criminal infiltration occur. Various other factors influence the willingness of clubs to report threatening situations such as underestimation of the seriousness of the situation, fear that the persons involved may take
Criminele inmenging in de amateursport 73
revenge, or the expectation that institutions will not properly follow-up upon reporting. All of this must be considered when drafting policies to tackle the problem of criminal infiltration.
When sports clubs seek information and support on how to take preventative measures, they mainly consult the local authorities and their sport federation, but these generally have little to offer. Only two sport federations provide specific guidance on the theme of (prevention of) criminal interference. Although some municipalities are working to improve policies to prevent criminal infiltration, most have not specifically addressed the topic. Local authorities may set requirements, standards, or guidelines when they subsidize sport clubs or when they rent out buildings or playing fields. In addition, municipalities may define policies or objectives in collaboration with sport clubs (for example in local sports agreements), based on the vital social role of sport clubs in local communities.
This study shows that respective stakeholders should better inform sport clubs about the risk of criminal infiltration, how they can protect the club, and who to reach out to when situations occur related to criminal infiltration. Such information will also help to increase awareness. Many respondents to our survey proved either unaware of which signals indicate criminal infiltration or simply did not believe that criminal infiltration at their club was possible. For sport clubs it is vitally important to collaborate with other stakeholders for solving situations of criminal infiltration. We recommend improving exchange of knowledge and building closer ties between sport clubs and other stakeholders, as well as organizing, for example, a peer group of sports clubs who have experienced and tackled criminal infiltration at their club. Within legal possibilities, authorities should inform sport clubs about indications of criminal interference when the club’s board members themselves are unaware of this. This type of information exchange is however often hindered by privacy legislation or the need of secrecy because a case is still under investigation. Nevertheless, within legal possibilities, governmental organizations, sport federations and clubs should improve cooperation and further develop integrated policy approaches to reduce criminal infiltration.
In dealing with sport clubs that have accepted or even welcomed criminal infiltration governmental organizations obviously cannot collaborate with the club itself but may involve the sport federation in interventions. In such cases, organizing comprehensive and adequate interventions and arranging sufficient manpower and resources is the main problem. Furthermore, municipalities and enforcement agencies often have difficulties in detecting malicious practices when clubs are unwilling to report. Hence, there is room for improvement regarding exchange of knowledge and information between government organizations and sport federations and identifying matching red flags in their respective information systems.
74 Criminele inmenging in de amateursport
Geraadpleegde literatuur
Andringa, R. (2016, 8 juli). Voetbalclub geeft crimineel macht en aanzien. NOS.nl. Boniface, P., Lacarriere, S., Verschuuren, P., Tuaillon, A., Forrest, D., Icard, J-M., Meyer, J-P. & Wang, X.
(2012). Sports betting and corruption. How to preserve the integrity of sport? Parijs, IRIS.
Broekhuizen, J., Meulenkamp, T., Stoutjesdijk, F., Boutellier, H. (2018). Ondermijnende criminaliteit en de meldingsbereidheid van burgers. Een pilotonderzoek in drie buurten in Brabant-Zeeland. Amersfoort / Utrecht: Bureau Broekhuizen – onderzoek en advies / Verwey-Jonker Instituut.
Bruinsma, M., Ceulen, R. & Spapens, T. (2018). Ondermijning door criminele 'weldoeners': Inventariserend onderzoek. Den Haag: Sdu Uitgevers.
Bruinsma, M., R. Ceulen & T. Spapens (2019). Ook criminelen houden van voetbal: Criminele sponsors van het amateurvoetbal in Brabant en Zeeland. Tilburg: Bureau Bruinsma & Tilburg University.
Bunt, van, de, H., D. Siegel & D. Zaitch (2014). The Social Embeddedness of Organized Crime. In: L. Paoli (ed.), The Oxford Handbook of Organized Crime. Oxford: Oxford University Press, 321-339.
Essen, E. (2020). De faciliterende rol van bedrijven bij criminele activiteiten: drie typen van criminele inmenging. Tijdschrift Beveiliging, Maart 2020, 34-35.
FATF (2009). Money laundering through the football sector. Parijs: Financial Action Task Force. Geerds, E. (2016, 18 mei). Kroniek der gevallen clubs, wat goed is komt niet snel, Voetbal247.nl.
Gelder, van, H. (2019, 1 oktober). Volkszanger Eef schiet op man die hem belaagt met kettingzaag: justitie eist 2,5 jaar cel. De Stentor.
Gemeente Nijkerk (2019). Raadsinformatiebrief Aanpak van ondermijning in de gemeente Nijkerk, 2019, kenmerk 34427, d.d. 22 maart 2019.
Gerritsen, M. (2020, 6 maart). Het geheim van succesclub MASV ontrafeld. De Gelderlander. Hobbs, D. (1998). Going Down the Glocal. The Howard Journal of Criminal Justice, volume 37 (4), 1998, 1-
19. Hoeijmakers, R. (2017a). Sturen van sportbesturen. Een onderzoek naar een Good Governance instrument
voor de sportvereniging (masterscriptie bestuurskunde). Hoeijmakers, R. (2017b). Wanneer doe je het goed als verenigingsbestuurder? alles over sport.nl
Kempes, M., Bunskoek, J. & Roosmalen, M. van (2019, 7 november). 70 voetbalclubs zien signalen van criminaliteit op de vereniging. RTL-Nieuws.
Klerks, P. (2000). Groot in de hasj. Arnhem en Antwerpen: Gouda Quint. Lampe, K. von (2016). Organized crime. Analyzing illegal activities, criminal structures and extra-legal
governance. Thousand Oaks CA: SAGE Publications. Criminele inmenging in de amateursport 75
Loorbach, J.D. (2018). Principes van goed sportbestuur van 2005 tot 2018: status quo of evolutie?,
kenniscentrumsportenbewegen.nl
Meer, van der, P. en Riemens, E. (2020, 27 februari). Bekendheid, bewustwording en beleid spelen rol bij bestrijding ondermijning, allesoversport.nl
Moors, H. & Spapens, T. (2017). Criminele families in Noord-Brabant. Amsterdam: Reed Business. NOC*NSF (2016). Visie en uitwerking code goed sportbestuur, nocnsf.nl NOS.nl (2016, 8 juli). Amateurvoetballers Eindhoven betaald met crimineel geld. NOS.nl (2020, 17 januari). Sluiting sportcomplex Oostzaan moet worden teruggedraaid.
Omroep Gelderland (2019, 23 oktober). Eef Kasteel weer terug als voorzitter MASV na vrijspraak schietpartij.
Oostveen, M. (2020, 11 juni). Hoe een zwarte pop voor een Arnhemse coffeeshop moest verdwijnen en feestelijk zal terugkeren. De Volkskrant.
Ploeg, van der, J. (2020, 4 april). De maffia vreet zich in Napels naar binnen. De Volkskrant. Provincie Gelderland (2020). Ondermijning in Gelderland, hoofdlijnen, Openbaar gedeelte bij Rode draden
beeld. Gelderland.stateninformatie.nl Spapens, T. (2006). Interactie tussen criminaliteit en opsporing. Antwerpen en Oxford: Intersentia.
Spapens, T. (2017). Match-fixing. In H. Nelen, & D. Siegel (Eds.), Contemporary Organized Crime: Developments, Challenges and Responses (pp. 139-154). Springer International.
Spapens, T. (2020). De criminele sponsor in het lokale amateurvoetbal. Tijdschrift voor Cultuur en Criminaliteit (in druk).
Spapens, T., Olfers, M. & EY (2013). Matchfixing in Nederland. Tilburg en Amsterdam: Tilburg University, VU & EY.
TK vergaderjaar 2018-2019, kst-30234-217. Motie van de Kamerleden Pater-Postma, Diertjens en Heerema d.d. 18 juni 2019.
TK vergaderjaar 2018-2019, kst- 1365600-178116-S. Voortgangsbrief sportbeleid juni 2018 d.d. 22 juni 2018
Valk, G. (2009). In de schaduw van de bal. Amsterdam: Nieuw Amsterdam.
Vaughan, D. (2007). Beyond Macro- and Micro-Levels of Analysis, Organizations, and the Cultural Fix. In H. Pontell en G. Geis (red.) International Handbook of White-Collar and Corporate Crime (pp. 3-24). Springer.
Vooren, van, T. (2018). Crimineel geld in het amateurvoetbal schiet het doel voorbij. Breda: Avans Hogeschool (bachelorscriptie).
76 Criminele inmenging in de amateursport
Vugts, P. (2019, 23 april). Jaar cel voor Marwan K. van voetbalclub OFC voor witwassen. Het Parool. Westland, N. (2016). Image-laundering by countries through sports. In Transparency International (red.),
Global corruption report: sport (pp. 73-78). Routledge.
Criminele inmenging in de amateursport 77
Bijlagen Bijlage 1: Vragenlijst Verenigingspanel
Zorgen over criminele inmenging in de amateursport
In de media is er de laatste jaren regelmatig aandacht geweest voor amateursportverenigingen die geconfronteerd worden met criminele inmenging.
Met criminele inmenging wordt bedoeld dat personen die een link (lijken te) hebben met het criminele circuit zich een rol of taak toe-eigenen in een vereniging.
Vanuit deze rol of taak kunnen zij:
page78image8618944

...invloed uitoefenen op het beleid van de vereniging. Bijvoorbeeld: vanuit een stichting, als bestuurslid, sponsor of donateur, eventueel door gebruik van dwang, dreiging en geweld.
...crimineel verworven geld inbrengen in de vereniging. Bijvoorbeeld: door financiële steun bij grote aankopen of investeringen in accommodaties, cash sponsoring of donateurschap, of cashbetalingen aan spelers.
...de vereniging misbruiken voor de uitvoering van criminele activiteiten. Bijvoorbeeld: door misbruik van de gebouwen of de sociale infrastructuur voor drugsopslag, criminele ontmoetingen, sluiten van deals met ‘nette’ ondernemers, wedstrijdbeïnvloeding, het ronselen van jeugd, etc.
Voor bestuurders zijn dit lastige situaties. Wij willen u graag vier vragen stellen over uw waarnemingen en zorgen over criminele inmenging bij amateursportverenigingen.
1. Kunt u aangeven wat uw mening is over de volgende stelling: In mijn tak van sporti vindt criminele inmenging bij amateursportverenigingen plaats.
i indien meerdere takken van sport in uw vereniging (omnisportvereniging), beantwoordt de stelling voor de tak van sport met de meeste leden.
Eens, er zijn concrete voorbeelden bij mij bekend. Eens, maar dat baseer ik op grond van vermoedens. Oneens, dit speelt niet in mijn tak van sport. Geen idee, maar ik kan mij voorstellen dat er kwetsbaarheden zijn in mijn tak van sport. Geen idee, ik weet niet of dit wel of niet speelt in mijn tak van sport.
2. Heeft u als verenigingsbestuurder of heeft uw vereniging zich in de afgelopen twee jaar zorgen gemaakt over (mogelijke) criminele connecties van uw eigen vrijwilligers, leden, sponsoren, donateurs of bestuursleden?
Ja, vanwege concrete signalen. Ja, maar alleen op grond van vermoedens. Nee, wij hebben ons geen zorgen gemaakt.
3. Heeft uw vereniging beleid om criminele inmenging te voorkomen?
Ja, wij hebben beleid om criminele inmenging te voorkomen. Ja, wij hebben beleid maar spreken niet expliciet over criminele inmenging. Nee, maar wij zijn dit wel van plan dit te ontwikkelen.
78 Criminele inmenging in de amateursport
Nee, wij hebben geen beleid om criminele inmenging te voorkomen. Niet van toepassing, onze vereniging heeft niet te maken met criminele inmenging Anders, namelijk........................
4. Heeft uw vereniging de behoefte om hulp te krijgen van andere organisaties om beter in staat te zijn in te grijpen bij (mogelijke) situaties van criminele inmenging?
Ja Nee -> ga naar vraag Wilt u nog wat kwijt....... Weet ik niet -> ga naar vraag Wilt u nog wat kwijt.......
5. Van wie wil uw vereniging hulp krijgen? Meer antwoorden mogelijk.
Gemeente Politie Openbaar Ministerie Belastingdienst NOC*NSF Sportbond Van een andere organisatie, namelijk: ...
6. Wilt u nog wat kwijt aan ons over het thema criminele inmenging?
Criminele inmenging in de amateursport 79
Bijlage 2: Vragenlijst Sportbonden
Landelijke verkenning naar criminele inmenging in de amateursport
Beste bondsbestuurder,
Graag willen wij u met deze vragenlijst twee vragen voorleggen over criminele inmenging bij amateursportverenigingen. Het invullen van de vragenlijst neemt maximaal 2 minuten in beslag. Uw antwoorden op deze enquête verwerken wij met de grootste zorgvuldigheid. De privacyrichtlijnen van het Mulier Instituut vindt u hier. U kunt op elk moment stoppen met de vragenlijst zonder dat u daarvoor een reden hoeft op te geven. Meer informatie over het onderzoek of de vragenlijst kunt u opvragen bij Vidar Stevens, v.stevens@mulierinstituut.nl. Bij voorbaat hartelijk dank voor uw medewerking! Klik op 'volgende' of '>' om aan de vragenlijst te beginnen.
Waarnemingen en ondersteuning tegen criminele inmenging in de Amateursport
In de media is er de laatste jaren regelmatig aandacht geweest voor amateursportverenigingen die geconfronteerd worden met criminele inmenging.
Met criminele inmenging wordt bedoeld dat personen die een link (lijken te) hebben met het criminele circuit zich een rol of taak toe-eigenen in een vereniging.
Vanuit deze rol of taak kunnen zij:
page80image8600384 page80image8600576

...invloed uitoefenen op het beleid van de vereniging. Bijvoorbeeld: vanuit een stichting, als bestuurslid, sponsor of donateur, eventueel door gebruik van dwang, dreiging en geweld.
...crimineel verworven geld inbrengen in de vereniging. Bijvoorbeeld: door financiële steun bij grote aankopen of investeringen in accommodaties, cash sponsoring of donateurschap, of cashbetalingen aan spelers.
...de vereniging misbruiken voor de uitvoering van criminele activiteiten. Bijvoorbeeld: door misbruik van de gebouwen of de sociale infrastructuur voor drugsopslag, criminele ontmoetingen, sluiten van deals met ‘nette’ ondernemers, wedstrijdbeïnvloeding, het ronselen van jeugd, etc.
Voor bestuurders, maar ook voor bonden, zijn dit lastige situaties. Graag leggen wij de volgende twee vragen aan u voor.
Heeft uw sportbond in de afgelopen twee jaar signalen ontvangen van criminele inmenging bij een amateursportvereniging?
Ja Nee Weet ik niet
Geeft uw sportbond preventietips aan amateursportverenigingen over hoe zij criminele inmenging kunnen voorkomen?
Ja Nee Wij zijn dat op dit moment aan het ontwikkelen
Wij hebben u gevraagd naar het thema criminele inmenging bij amateursportverenigingen. Dit is een lastig
80 Criminele inmenging in de amateursport
bestuurlijk thema. Wij kunnen ons daarom voorstellen dat u eventueel nog opmerkingen aan ons kwijt wilt. Als u wilt kunt u dit doen in onderstaande tekstvak.
Dit is het einde van deze vragenlijst, hartelijk dank voor het invullen. Als u graag uitgebreider met ons wilt spreken over uw ervaringen dan staan wij daarvoor open. U kunt dan een bericht sturen naar projectleider Vidar Stevens, via v.stevens@mulierinstituut.nl. Ook voor dit gesprek gelden de privacyrichtlijnen van het Mulier Instituut. U kunt dit scherm nu sluiten.
page81image8601792 page81image8602368 page81image8602560
Criminele inmenging in de amateursport 81
Bijlage 3: Scoremodel Verdiepende enquête
Tabel B3.1 Aanwezigheid selectiecriteria criminele inmenging per tak van sport
page82image8600768 page82image8597504 page82image8599232 page82image8599040 page82image8634368 page82image8597504 page82image8599232 page82image8599040
1. Voetbal 2. Draf en rensport 3. Tennis 4. IJshockey 5. Kickboksen/vechtport 6. Handbal 7. Boksen 8. Baseball en softball 9. Basketbal 10. Badminton 11. Golf
Geselecteerd o.b.v. beschikbare voorbeelden van ‘crimineel weldoenerschap’ in NL* X X X X X X
Geselecteerd o.b.v. beschikbare voorbeelden van matchfixing/illegaal gokken in binnen en/of buitenland** X X X X X X X X X X
Tevens interessant vanwege aanwezigheid business-club cultuur X X X X X
X X X
X
page82image22121648
* O.b.v. Bruinsma, Ceulen & Spapens, 2018 ** O.b.v. Spapens, Olfers & EY, 2013
82 Criminele inmenging in de amateursport
Bijlage 4: Vragenlijst Verdiepende enquête
Vragenlijst over criminele inmenging bij amateursportverenigingen
Beste bestuurder,
Graag willen wij u met deze vragenlijst een aantal vragen voorleggen over criminele inmenging bij amateursportverenigingen. Situaties van criminele inmenging zijn bijna nooit klip en klaar. Zij kunnen heel verschillend van aard zijn. In de vragenlijst staan wij stil bij verdachte en concrete situaties van criminele inmenging waar verenigingsbestuurders mee te maken kunnen krijgen. Daarnaast zijn wij benieuwd naar wat uw vereniging doet om risicopersonen buiten de deur te houden. Wij sluiten af met vragen over met wie u zou willen samenwerken om uw vereniging weerbaarder te maken tegen criminele inmenging.
Het invullen van de vragenlijst duurt 5 tot 8 minuten. Wij gaan binnen het onderzoek op een verantwoorde en anonieme wijze met uw antwoorden om. Wij hanteren daarvoor de volgende privacyregels. Heeft u tijdens het invullen van de vragenlijst, of achteraf, vragen over het onderzoek, dan kunt u altijd contact opnemen met projectleider Vidar Stevens van het Mulier Instituut. Hij is bereikbaar op het volgende emailadres: v.stevens@mulierinstituut.nl.
Alvast bedankt voor het deelnemen aan het onderzoek!
A. Enkele vragen vooraf over u en uw club 1. Welke bestuursfunctie vervult u?
1. Voorzitter 2. Penningmeester 3. Secretaris 4. Anders, namelijk:
2. In welke tak van sport is uw sportvereniging actief? Vink aan wat bij u van toepassing is.
1. Badminton 2. Base- en softbal 3. Basketbal 4. Boksen 5. Golf 6. Handbal 7. Hockey 8. IJshockey 9. Oosterse Gevechtsporten 10. Paardensport 11. Tennis 12. Veldvoetbal 13. Volleybal 14. Zaalvoetbal 15. Anders, namelijk: ...
3. In welke provincie is uw sportvereniging gevestigd?
1. Limburg
page83image8636480 page83image8636672 page83image8636864 page83image8636864 page83image8637248 page83image8636864 page83image8636864 page83image8637824 page83image8638016 page83image8637824 page83image8638016 page83image8637824 page83image8637824 page83image8638016 page83image8637824 page83image8637824 page83image8638016 page83image8637824 page83image8637824 page83image8638016 page83image8637824 page83image8637824 page83image8638016 page83image8640896 page83image8641088
Criminele inmenging in de amateursport 83
page84image8642048
2. Noord-Brabant 3. Zeeland 4. Zuid-Holland 5. Noord- Holland 6. Utrecht
7. Gelderland 8. Drenthe 9. Groningen 10. Overijsel 11. Flevoland 12. Friesland
4. Hoeveel leden heeft uw vereniging? Alleen cijfers in te vullen. Als u dit niet precies weet volstaat een schatting.
5. Wat is de grootste inkomstenbron van uw vereniging?:
1. Contributies van leden 2. Subsidies van de gemeente 3. Opbrengsten uit de kantine (inclusief verhuur aan derden) 4. Sponsorgelden 5. Anders namelijk: .....
6. Kunt u aangeven welke uitspraken waar zijn voor uw vereniging? Onze sportvereniging...: (Ja/Nee/Niet van toepassing)
maakt gebruik van een eigen kantine en/of sportaccommodatie speelt mee in de hoogste amateurcompetities heeft financiële reserves waardoor er ruimte is voor financiële tegenvallers heeft een businessclub voor sponsoren heeft het kantinebeheer uitbesteed aan een commerciële partij krijgt regelmatig aandacht in de lokale media had in de laatste twee jaar 1 of meer bestuurswisselingen heeft een afnemend ledenaantal organiseert activiteiten voor mensen die geen lid zijn van de vereniging staat het alleen toe om te betalen met bankpas of telefoon voor consumpties in de kantine maakt gebruik van obligatieleningen, of andere vormen van crowdfunding, als inkomstenbron heeft een bestuursaansprakelijkheidsverzekering stelt haar eigen gebouwen beschikbaar voor niet-leden van de vereniging (bijvoorbeeld door verhuur)
B. Waarnemingen en signalen 7. Wij zijn benieuwd of uw vereniging in de laatste twee jaar wel eens te maken heeft gehad met de
page84image8642048 page84image8642048 page84image8642624 page84image8642048 page84image8642048 page84image8642048 page84image8642048 page84image8642048 page84image8642048 page84image8643968 page84image8642048 page84image8644352 page84image8644544 page84image8644736 page84image8644736 page84image8645120 page84image8644736 page84image8644736 page84image8645120 page84image8645888 page84image8646080 page84image8646272 page84image8646272 page84image8646080 page84image8646272 page84image8646272 page84image8647232 page84image8646080 page84image8646080 page84image8647232 page84image8646080 page84image8647232 page84image8648384
volgende situaties.
In de afgelopen twee jaar hebben we als vereniging te maken gehad met:
verdachte personen met (vermoedelijk) criminele connecties die op de vereniging rondhangen, maar geen lid zijn een sponsor of donateur die anoniem wilde blijven (en wellicht afhaakte toen dat niet kon) een vrijwilliger met (vermoedelijk) contacten in het criminele circuit
Ja/Nee/ Weet ik niet
page84image8648576 page84image8648768 page84image8648960 page84image8649152 page84image8648576 page84image8648768 page84image8648576 page84image8648768 page84image8648960 page84image8649152
84
Criminele inmenging in de amateursport
page85image8519872 page85image8520064
een sponsor of donateur die enkel cash wilde betalen (en wellicht afhaakte toen dat niet kon) roddels dat een sponsor of donateur geld verdient met criminele activiteiten een vrijwilliger die verdachte was in een drugszaak of andere grote strafzaak
een (telefonisch) aanbod van onbekenden om de club financieel te steunen een sponsor of donateur die invloed eiste op het beleid van de vereniging bedreigingen richting het bestuur, vrijwilligers of leden een lid dat in aanraking is gekomen met politie of justitie vanwege betrokkenheid bij georganiseerde misdaad
verzoeken van buitenstaanders om het verloop van een wedstrijd te beïnvloeden personen met (vermoedelijk) criminele connecties die de vereniging misbruikten als ontmoetingsplek een sponsor of donateur met een eigen onderneming die een conflict had met de gemeente of de Belastingdienst
personen met (vermoedelijk) criminele connecties die de gebouwen van de vereniging misbruikten voor het uitvoeren van criminele activiteiten (bijvoorbeeld voor drugsproductie of - opslag)
8. Heeft u die signalen ook gedeeld met andere partijen, zoals de politie, de gemeente of de sportbond?
page85image8519872 page85image8520064 page85image8520640 page85image8520064 page85image8519872 page85image8520064 page85image8519872 page85image8520064 page85image8519872 page85image8520064 page85image8522176 page85image8522368 page85image8519872 page85image8520064 page85image8519872 page85image8520064 page85image8519872 page85image8520064 page85image8522176 page85image8522368 page85image8522176 page85image8522368 page85image8524480
Ja/Nee
9. En ving u in de afgelopen twee jaar signalen op dat:
er werd gegokt op wedstrijden van uw vereniging (in Nederland of daarbuiten)? spelers van uw vereniging voor verdacht veel geld werden ‘weggekocht’ door een andere vereniging? spelers van andere verenigingen (die uw vereniging treft in competitieverband) cash werden uitbetaald?
andere verenigingen investeringen deden die in uw ogen niet strookten met hun ledenaantallen of financiële ruimte?
Ja/Nee
page85image8524480 page84image8648576 page84image8648768 page85image8522176 page85image8522368 page84image8648576 page84image8648768 page85image8522176 page85image8522368 page84image8648576 page84image8648768 page85image8522176 page85image8522368
10. In competitieverband treft u andere verenigingen. Bij hoeveel procent van deze verenigingen zijn er volgens u signalen dat personen die zich niet aan de wet houden, invloed hebben op de keuzes en investeringen van de vereniging?
Vul alleen een cijfer in van 0 tot 100. U kunt dus geen woorden of tekens gebruiken in uw antwoord. Als u geen percentage wilt invullen kunt u deze vraag overslaan door te klikken op ‘volgende’.
C. Weerbaarheid en samenwerking 11. Kunt u aangeven welke van de onderstaande uitspraken van toepassing zijn op uw vereniging?
(Ja/Nee/Niet van toepassing)
  1. In het bestuur hebben we wel eens onze zorgen geuit over verdachte situaties gerelateerd aan criminele inmenging binnen de vereniging.
  2. Criminele inmenging is wel eens een agendapunt geweest op onze algemene ledenvergadering.
  3. Onze vereniging werkt met een beleidsplan dat aandacht heeft voor criminele inmenging.
  4. Wij voeren als bestuur regelmatig gesprekken met de externe accountant en de kascommissie
  5. over hoe wij zo transparant mogelijk verslaglegging kunnen doen van de herkomst van onze
    financiële middelen.
  6. Onze vereniging vraagt altijd een Verklaring Omtrent Gedrag voor rechtspersonen op bij sponsoren
    en donateurs.
Criminele inmenging in de amateursport 85
  1. Wij gaan altijd met meer dan 1 persoon als bestuur het gesprek aan met mogelijke sponsoren of donateurs.
  2. Wij hebben wel eens gesprekken met de politie, het Openbaar Ministerie, de gemeente en/of de Belastingdienst (gevoerd) over hoe wij als vereniging risicopersonen buiten de club kunnen houden.
  3. Bestuursleden volgen regelmatig cursussen om meer te leren over criminele inmenging bij sportverenigingen.
  4. Wij hebben wel eens iemand geroyeerd vanwege zorgen over (mogelijke) criminele connecties of criminele activiteiten.
  5. Wij hebben een vertrouwenspersoon die actief uitdraagt dat criminele inmenging (of daaruit voortvloeiende problemen) ook bij hem of haar gemeld kunnen worden.
  6. Wij wisselen ervaringen en beleid uit met andere verenigingsbesturen om criminele inmenging te voorkomen.
12. Heeft uw vereniging de behoefte om hulp te krijgen van andere organisaties om beter in staat te zijn in te grijpen bij (mogelijke) situaties van criminele inmenging?
Ja/Nee/Weet ik niet
13. Indien vraag 12 ja, van wie wil uw vereniging hulp krijgen? (Meerdere antwoorden mogelijk)
Gemeente Politie Openbaar Ministerie Belastingdienst NOC*NSF
Sportbond Van een andere partij, namelijk:
D. Het delen van ervaringen
14. In deze vragenlijst hebben wij u gevraagd naar situaties van criminele inmenging. Wij kunnen ons voorstellen dat u eventueel nog opmerkingen heeft of ervaringen met ons wilt delen. Als u wilt kunt u dit doen in het tekstvak.
Wij willen u hartelijk danken voor het invullen van de vragenlijst.
Als u graag uitgebreider wilt spreken over uw ervaringen als bestuurder dan staan wij daarvoor open. U kunt dan een bericht sturen naar projectleider Vidar Stevens, via v.stevens@mulierinstituut.nl. Ook voor dit gesprek geldt dat uw anonimiteit gewaarborgd is.
page86image8404352 page86image8404352 page86image8650496 page86image8635904 page86image8635904 page86image8650496 page86image8650496 page86image8635904 page86image8650496 page86image8635904
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- - -------------------------------------------------------------- ---------------------------------------------------------------- ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- - ------------------------------------------------------------------ ------------------------------------------------------------ ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- -
page86image8537024
86 Criminele inmenging in de amateursport
Bijlage 5: Overzicht respondenten
Deelnemers focusgroep 1
Institute for Financial Crime (IFFC) IFFC, Kamer Sport en Financieel Economische Criminaliteit (FEC) IFFC, Kamer Sport en FEC
IFFC, Kamer Sport en FEC IFFC, Kamer Sport en FEC IFFC, Kamer Sport en FEC
Deelnemers focusgroep 2
UAntwerpen, Thomas More Hogeschool Thomas More Hogeschool Universiteit van Gent ICES VZW
Mulier Instituut Mulier Instituut
Deelnemers focusgroep 3
Regionaal samenwerkingsverband van diverse gemeenten op vlak van sport Gemeente Adviesbureau Scherp in Veiligheid
Directeur Voorzitter Kamer Sport en FEC, voorzitter KNHS
Lid Kamer Sport en FEC, Nationaal informatiecoördinator Matchfixing Lid Kamer Sport en FEC, Integrity officer KNVB Lid Kamer Sport en FEC, CEO People Intouch
Secretaris Kamer Sport en FEC, financieel expert EY
Onderzoeker veilig sportklimaat Onderzoeker veilig sportklimaat Onderzoeker sport, integriteit en ethiek Onderzoeker veilig sportklimaat Onderzoeker lokale sportakkoorden Onderzoeker weerbaarheid sportverenigingen
Projectleider Adviseur veiligheid Adviseur Aanpak ondermijning voor gemeenten
Respondenten 1 op 1 interviews categorie ‘Landelijk beleid en casuïstiek’
Belastingdienst FIOD Openbaar Ministerie Stichting Waarborgfonds Sport Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) Openbaar Ministerie
Ministerie van VWS Belastingdienst Politie
Institute for Financial Crime (IFFC)
Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) Institute for Financial Crime (IFFC)
Openbaar Ministerie
Voormalig voorzitter Coördinatiegroep sport Medewerker Opsporing, expert sport OvJ Sportzaken, Functioneel Parket Directeur
Programmadirecteur Aanjaagteam ondermijning Programmamanager OMspaces Senior beleidsadviseur Directie Sport Klantcoördinator Landelijke Doelgroep Sport Operationeel Specialist Regionale Recherche (DRR), Team OSCAR (Ondermijning), Nationaal Expert Sport Corruptie Secretaris Kamer Sport en FEC van het IFFC, Financieel expert EY
Coördinator Integrity & Governance Lid kamer Sport en FEC van het IFFC, Directeur veiligheid en integriteit van een bank OvJ Fraude en corruptie in de sport, Functioneel Parket
Criminele inmenging in de amateursport 87
Respondenten 1 op 1 interviews categorie ‘Aanpak lokaal en casuïstiek’
RIEC 1 RIEC 2 RIEC 2 RIEC 3 RIEC 4 RIEC 5 Gemeente 1 Gemeente 2 Gemeente 3 Amateursportvereniging Politie
Politie Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) Adviesbureau Scherp in Veiligheid
Senior analist Ondersteuner programma aanpak ondermijning Programmamanager aanpak ondermijning Adviseur Senior analist Projectleider Ondermijning politie Gemeentelijk coördinator aanpak georganiseerde misdaad Gemeentelijk accountmanager sport Burgemeester Bestuurslid Programmamanager ondermijning een van de districten Hoofd DRIO een van de eenheden Beleidsmedewerker Adviseur Aanpak ondermijning voor gemeenten
Respondenten 1 op 1 interviews categorie ‘Sportbonden’
NGF (golf) KNBSB (baseball en softball) KNVB (voetbal) KNVB (voetbal) NHV (handbal) KNLTB (tennis) Boksbond Boksbond KNHS (hippische sport) Dartsbond FOG (oosterse gevechtskunsten) FOG (oosterse gevechtskunsten) NBB (basketbal) NIJB (ijshockey) KNHB (hockey) KNHB (hockey) NOC*NSF
Voorzitter Voorzitter Integrity officer Coördinator verenigingsadvies Voorzitter
Voorzitter Voorzitter Sporter, student integrale veiligheid Voorzitter Voorzitter Voorzitter Voorzitter sectie ringcontactsporten Voorzitter Voorzitter Coördinator Kennis en onderzoek Manager verenigingsdienstverlening Integrity officer
Respondenten interviews categorie ‘Overig’
Bureau Beke USBO USBO USBO Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV)
Onderzoeker, o.a. ondermijning en sport Onderzoeker, o.a. ondermijning en sport Onderzoeker, o.a. ondermijning en sport Onderzoeker, o.a. ondermijning en sport
Adviseur
88 Criminele inmenging in de amateursport
Bijlage 6: Samenstelling begeleidingscommissie
  •  Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport: Yolanda Barend (opdrachtgever)
  •  Ministerie van Justitie en Veiligheid: Rupesh Ramkisoensing, Werner van Damme
  •  Openbaar Ministerie: Judith van Heems
  •  NOC*NSF: Emiel Krijt
  •  KNVB: Guus Posthumus, Jan Peter Dogge
  •  Taskforce-RIEC Brabant-Zeeland: Jeroen van den Broek, Tymen van Vooren
  •  Belastingdienst/FIOD: Bart Wassenaar
  •  Lokaal bestuur: Peter Oskam (Burgemeester van Capelle a/d IJssel)
  •  Politie: Erwin van Grinsven
Criminele inmenging in de amateursport 89


90 Criminele inmenging in de amateursport


TERUG